328
dat het zijne bedoeling was, men zoude trachten, met kijkers zoo
veel van den wal waar te nemen als dit, zonder onder het geweervuur
te komen, kon geschieden.
//Ter vermijding van conflictenis intusschen de tweede kummandant
uitgenoodigdalle verkenningen achterwege te laten."
Wie is nu de berichtgever geweest, die den schrijver het verhaal
omtrent die verkenning, zoo als dat op bladzijde 185 en 186 van
zijn eerste deel voorkomtin de pen gegeven heeft
Dat kan niet anders, dan met deloyale bedoelingen zijn geschied,
want aan vergissing valt hier niet te denken dat zoude al te grof
zijn. Ik meen het wel te weten, doch het bewijs mankeert. Later
zal ik wellicjit gelegenheid hebben, er nog eens op terug te komen.
De schrijver der geschiedenis, dien het om de waarheid te doen is,
kan alleen zulk eene deloyale handelwijs naar eisch brandmerken
want hij kent de persoon. De reden, waarom de beweging naar Sin-
djaij plaats had, waarover de schrijver op bladzijde 183 spreekt,
was, voor zoo ver mij bekend is, alleen, dat de geheele expeditie niet
tegelijk konde worden gesleept, en zulks dus bij gedeelten moest plaats
hebben; dat, door dit in eens naar Badjoa te doen, de expeditie te
ver uit elkander raakte en de aanvulling der kolen door de oorlog-
stoomschepen, met het slepen belast, ook te moeielijk werd. Of ook
het denkbeeld daarbij heeft bestaanom de Bonieren omtrent het
ware punt van aanval in het onzeker te laten, weet ik niet, doch
moet dat betwijfelenze waren niet onnoozel genoeg om te gelooven
dat het weinig beduidende Sindjaij, waar in geen geval eene beslissing
te verwachten vielde eer van onzen eersten aanval zoude hebben.
Ook kenden zij de geschiedenis van den oorlog van 1825.
In het Journaal dd. 24 Januari is ter zake het volgende aange-
teekend
//Het doel van het verzenden dezer troepen en schepen is, zoo
veel mogelijk zekerheid te erlangendat alle transportschepen zonder
averij en met het minste tijdverlies voor Badjoa aankomenin
verband waarmede met den kapitein ter zeekommaudantis over
eengekomen om met de stoomschepen naar Bonthain terug te keeren,
ten einde andere transportschepen op sleep te nemen en naar Sin
djaij over te brengen."
Op bladzijde 186 beschrijft de schrijver de moeielijkheid van
den sleepdienst, in eene zee, zoo vol klippen, reven en zandbanken,
als de baai van Boni is. Inderdaad waren ze niet gering, zoo als
ik door eigen aanschouwing mij daarvan herhaaldelijk heb kunnen