330 Nog sterker; ik heb bij langdurig onderzoek, ook ter hoofdplaats Macassar, zoo wel bij Europeesche als inlandsche zeevarenden, er nimmer een gevonden, die het zelf gezien had, maar wel die het hadden hooren zeggen. Ik wil niet beweren dat het nooit zoude hebben plaats gehad maar zeker is hetzoo geen op zich zelfstaand feit, dan toch zeldzaam geweest. Dit leidt dus tot het vermoeden, dat de regeering van het Bonische rijk daartoe ook geenen last heeft gegevenwant die wist zich wel te doen gehoorzamen en strafte veel geringer overtredingen harer bevelen zelfs met den dood. Heeft de gouvernementscommissaris, zooals de schrijver op blad zijde 195 zegt, te Macasser komende nog niet aan eene minnelijke schikking gewanhoopt, blijkbaar uit de vele geschenken die hij van Java medebracht, (deze waren evenwel niet allen voor Boni bestemd), dan heeft hij zich, bij de wijze, waarop zijne missie ten uitvoer ge- bragt werd, illusiën van zijnen invloed op het Bonische hof gemaakt. Zoo ais ik reeds vroeger aanteekende, de heer de Perez, met passend gevolg als gezant en vertegenwoordiger der Ned.-Ind. regeering, had zeer veel kans gehad, om tot eene, beide partijen bevredigende schikking met Boni te komen. Zijne zending, met eene belangrijke expeditie als gevolg, was eene poging tot intimidatie; eene bedrei ging, bijna eene oorlogsverklaring. Een fier, krijgshaftig volk, zoo als de Bonieren; een trotsch hof, zoo als het Bonische, kon niet onderhandelen met eene expeditie op de reede van Badjoa, zonder daardoor al zijn prestige, en c. q. zijne suprematie bij en over de omliggende volken, en die was niet ge ring, geheel te verliezen. Onder zulke omstandigheden, zoude eene minnelijke schikking niet anders dan aan vrees voor de straf die dreigde, dus aan lafhartig heid worden toegeschrevenen dat Boni daartoe nimmer besluiten zoude, lag voor de hand. Met de expeditie op de reede van Badjoa, had Boni geen keus. Het moest vechten om zoo mogelijk Boni te blijven. Daarom, ik herhaal heten vraag daarvoor verschooning aan onze staatslieden van dien tijden aan de nagedachtenis van den achtens- waardigen commissariszijne zending met eene expeditieals die tot eene minnelijke schikking moest leiden, was m.i. eene politieke fout eene politieke fout bij hen die hem zondeneene politieke fout van hem-zelvendie Boni kendealthans kennen moestomdat hij die zending, en op die wijze, op zich nam. Had de commissaris die illusiën nog, ter reede Badjoa komende,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 337