355
"De generaal Trochu is niet, gelijk een zijner ambtsbroeders be
weerd heeft, eene zeer gewone onbekwaamheid; hij is in zekere mate
een uitstekende middelmatigheidhij is een talent. Hij voert de
pen gelijk den degen en hult zich met veel kunst in de door hem
gekoesterde frases. Hij munt uit in de kritiek, ja zoo zeer, dat
men 't hem ternauwernood vergeven zalals hij haar domein verlaat.
Hij heeft niet de gewoonte vele lauweren aan zijn'degen te vlechten
in de plaats daarvan omwindt hij dezen met zedelijke bespiegelingen
en uitgelezene beginselen. Buiten twijfel is hij een bei-esprit en
misschien ook een goed menschmaar zeker gebrek aan degelijkheid
in zijn wezen veroorlooft niet van hem te zeggen hij is een gees
telijke kracht, een gemoed. Hij is louter verbeeldingskracht; hij
droomt meer dan hij denkt en bijna evenveel als hij spreekthij
zoekt niet, maar beschouwt; hij loopt niet, maar wacht af. Als
hem de Hemel helpen wilzal hij misschien ook zich-zelven helpen,
maar in de meeste gevallen zal de Hemel de eerste schrede en de
kosten te vergeefs hebben gedaan. Hij gelooft niet, maar stelt zich
iets voor; zijne overtuigingen zijn visioenen. Fatalistisch en bijge-
loovig, zet hij den eenen voet in de moskee en den anderen in de
kapel. Hij ziet beneveld en verkeerdalles is luchtheveling voor
hem; eene patrouille wordt voor hem een leger, de wolk eene bat
terij en zijn kleine persoon een groot veldheer. Zijne verbeeldings
kracht is niet die alles beheerschende eigenschap, die raadt, oplost
en schept, die in de beslissende oogenblikken koen den geest on
dersteunt, welke het spoor bijster wordt, en de scherpzinnigheid,
welke zich zelve begraaftzij gaat met hem op den dwaalweg, in
het onzekere, op zijpaden, links en rechts; het is eene ziekelijke
verbeeldingskracht, saamgesteld uit eerzucht en droomerijde inspi
ratie als wederstrevend.
Hij heeft slechts kleine hartstochten en enge gezichtspunten. Hij
is niet in staat te verafschuwennoch te beminnenniet in staat te
willen, noch te handelen. Hij schijnt gemaakt om zich te bewon
deren, hij leest zichzelven altijd over en bewondert zich; hij laat
zich slaau en bewondert zich Zijne gelijkheid van humeur grenst
aan het wonderbaarlijke; zijne opgeruimdheid maakt u wanhopig; er
is niets bedroevenders denkbaar dan zijne zelfgenoegzaamheid.
Men hoort veel spreken over zijn man-van-eer-schap, maar men
rilt bij de gedachte aan al de kwalendie deze man van eer ont-
kluisterd heeft, en men vraagt zich af, wat hij met slechte bedoe
lingen slechters had kunnen aanrichten. Na zoo vele rampspoeden