HOLLAND SCHE DENEHEELDEN OYER
INDISCHE TOESTANDEN.
NO Gr EENS:
Niet om het laatste woord te hebben dat ligt, 't zij met alle
bescheidenheid gezegd, niet in onzen aard maar met het doel
om, zoo als dit onlangs door een ander schrijver in dit tijdschrift
werd uitgedrukt, bij voorkomende gelegenheid onze Hollandsche wa
penbroeders omtrent de toestanden bij het Indische leger in te lichten,
vatten wij de pen op omnaar aanleiding van 't geen onlangs (in
de 2c afl. van 1878) daarover in den Nieuwen Militairen Spectator
geschreven is, nog §ens terug te komen op ons opstel over //Hol
landsche denkbeelden over Indische toestanden", voorkomende in den
aanvang van den vorigen jaargang van dit tijdschrift.
Wij zijn in ons opstel hier en daar niet duidelijk genoeg geweest;
dit blijkt uit hetgeen onze bestrijder in den Spectator in het midden
brengt. We zullen dus sommige zinsneden nog moeten ophelderen.
Dat opstel had zooals die bestrijder terecht zegt hoofdzakelijk
zijn oorsprong in de volgende zinsnede, door den tegenwoordigen
generaal Weitzel in eene brochure ter neergeschreven: //Hoe kon
bet ook, in 's Hemels naam, in iemands hersenen opkomen, ons naar
Oost-Indië te verwijzen, om daar zuinigheid te leeren Wij kon
den en wilden niet aannemen, dat, zooals de recensent meent, de
generaal zich ongelukkigerwijze die woorden had laten ontvallendat
die woorden misschien losweg neergeschreven waren. Daarvoor is,
ten eerste, de generaal Weitzel een veel te geroutineerd schrijver;
16