clan in Nederland, reeds het bewijs, dat de Indische krijgsmacht
alle weelde mist.
Dat gehaspel, die vergelijking, achtten wij niet overbodig, om
dat het jaarlijks het aantal millioenen is, dat over de inrichting van
het leger beslist. De recensent heeft, in abstracto, volkomen gelijk
//de uitgaven moeten zich regelen naar de bestaande behoeften."
Maar geschiedt dat? Zoo ja, waarom hebben wij ons dan tot nu
toe, ondanks den aandrang van het legerbestuur, beholpen zonder
generalen staf? waarom worden .dan de Indische officieren zoo slecht
betaald, dat velen zich allerhande opoffering moeten getroosten, som
migen zelfs in 't geheel niet in staat zijn, om hunne kinderen te
doen schoolgaan waarop wacht dan het bouwen van troepenlogies
in de binnenlanden
Vergelijkingen, zegt onze recensent, tusschen het Nederlandsche
en Indische leger, komen niet te pas. Op de volgende bladzijde
(78) wordt al dadelijk, door hem-zelven, echter van dat beginsel
afgewekende behoefte aan tractementsverhooging erkent hij niet
want onze tractementen zijn niet te klein in vergelijking "met die
van de officieren van het leger in Nederland, en onze pensioenen
vindt hij, gelooven we, eigenlijk zelfs le hoog. Dat beginsel, om
geen vergelijking te makenzit ér dus niet diep in. De recensent is
nooit in Indië geweestanders redeneerde hij niet zoo, daarvan zijn
we overtuigd. Tegenover zijne meening, dat de tractementen niet
te klein zijn, stellen we de onze, dat ze wèl te klein zijn, en de
onze is op de ondervinding gegrond. Er wordt armoede geleden bij
subalterne en zelfs bij hoofdofficieren. Wij verlangen niet om //rijk
te woiden of een weelderig leven te voeren"; daar zijn we, ook bij
de ruimste tractementsverhooging, nog ver vanaf. Maar wèl mogen
we verwachten, dat de officieren, die het Gouvernement steeds dienen
op eene wijze, waarop zij terecht trotsch zijn; waarvan het grootste
gedeelte althans eens, te velde, getoond heeft of toonen zal, dat het
in moed, beleid en trouw voor geen officierskorps van eenig leger
ter wereld onderdoet; dat de officieren, die als aanvoerders hunner
dappere en goed gedisciplineerde soldaten voortdurend de eer der
Nedeilandsche natie zoo schoon handhaven, althans zóó zouden
363
Dit is geene officiëelerooskleurige, voorstelling. Men zie onze soldaten te
velde; daar krijgt men alles van hen gedaan. Dit aan liet adres van den recensent
in den Nieuwen Militairen Spectator, 3e aft. blz. 110. Dat er in het garnizoen
betrekkelijk veel voor dronkenschap en goedverkoopen moet worden gestraft is waar;
maar daarom is de discipline nog niet slecht,