365
ons twee- en twintigen naar Indië, en ik ben de eenige die nog is
overgebleven.
Thans is de bevordering in Nederland beter, in Indië slechter
geworden; de sterfte is daarentegen bij ons leger verminderd. Toch
mag onze recensent dat antwoord van den kolonel nog veel eens
overwegen. Wij herhalen: gun ons in 's Hemels naam eene redelijke
inateriëele positie, ons, die zooveel missen wat gij bezit Ook wat
de pensioenen betreft; waar zoo betrekkelijk weinigen van het pen
sioen genieten mag het pensioen welnaar Hollandschen maatstaf,
wat hoog zijn. De een wordt door een expeditie, de tweede door
moeraskoorts, de derde door leverziekte, de vierde door cholera weg
gerukt, in den bloei en in de kracht zijns levens.
Trouwens, afgescheiden van dit alleé's schrijvers vergelijking
gaat ten eenenmale mank. Bij de bepaling van tractementeu en pen
sioenen voor Indische ambtenaren of officieren kan men geen vergelij
king maken met die der ambtenaren of officieren in Nederlandmen
zou even goed elk ander land tot maatstaf mogen nemen. Yeeleer is
de vergelijking juist tusschen ambtenaren en officieren, beide dienaren
van hetzelfde gouvernement. Zullen wij zoodanige vergelijking ma
ken? Neen; even als het vorige jaar stuit het ons tegen de borst,
onze eigene belangen te bepleiten en zoo we daartoe nu eenigszins
verplicht geweest zijn, omdat de recensent van ons vroeger opstel
ons op o. i. niet steekhoudende gronden bestrijdt, wij hebben te
veel vertrouwen in onze chefs om hier te doen wat zij zeker reeds
langen tijd geleden gedaan hebben op eene wijze, die wij niet bij
machte zijn om na te volgen. Geen Indisch officier eischt overigens,
hi bevorderingskans en tractement,' gelijkstelling met de burgerlijke
ambtenaren; zoo hij maar genoeg heeft om fatsoenlijk te leven een
niet te zware eischgaat het hem niet aanhoeveel de andere
heeft. Wij vinden in de kameraadschap, in de poëzie van het sol
datenleven, vergoeding voor het gemis van rijkdom of weelde.
Gaarne stappen wij nu over tot een ander onderwerpde voor de
defensie '/vermorste" millioenen. De recensent, die het onderscheid
niet schijnt te kennen tusscheii het openen en het verwerken van
een credietbegrijpt niet, hoe onze bewering juist kan zijn, dat, nu
dertig jaar lang een crediet van één millioen gulden 's jaars geopend
is, slechts drie en twintig millioen verbouwd zouden zijn. Toch is de
zaak zeer eenvoudig: er zijn, van het toegestane crediet, in die
dertig jaren zeven millioen ongebruikt gebleven.