381
5°. dat alle bewegingen in de gewone inarschsneïheid worden uit
gevoerd en
6°. dat de verschillende bewegingen der drie wapens steeds vol
gens de bestaande voorschriften plaats hebben zoo als b. v. het vuur
der infanterie, de aanval der kavallerie, de bediening van het ge
schut door de artillerie, enz.
Gaan wij thans tot de bespreking van eene andere oefening over.
Het gezegde van den maarschalk van Saksendat het geheim der
taktiek in de beenen te vinden is, heeft niets van zijne waarde ver
loren, sedert in de laatste jaren de spoorwegen ons hebben doen zien
hoe deze vaak een alles beslissende factor eener goede oorlogvoering zijn.
Geene oefening zoowel in den oorlog als bij de voorbereiding tot
den oorlog komt zoo dikwijls voor als een marsch. Er zijn zelfs
geene militaire oefeningen, die de marschen in waarde overtreffen.
De marschen vormen de grondslagen van alle operatiënzij maken
de geïsoleerde feiten des oorlogs tot één geheel. Op hen berusten
werkelijk de gevolgen dier feiten; want bij de marschen is het nter
goeder ure'' het alles beslissende. Daarom is het ten allen tijde het
ijverig streven van alle veldheeren en troepen-aanvoerders geweest,
om de beweegbaarheid en de volharding hunner legers op iederen
marsch tot den hoogsten graad van krachtsinspanning op te voeren
en juist die eigenschappen inarschvaardigheid en gewoonte aan ont
beringen worden, door de hulpbronnen van den vrede, bij de
marsch-oefeningen veel meer begunstigd en aangekweekt dan bij alle
andere voorbereidende oorlogsoefeningen, waarbij het op aanhouden
en inspannen aankomt.
Twee vragen kunnen hoofdzakelijk bij de marschen gesteld worden
1°. Welke eischen kan, mag en moet inen aan menschen en paar
den stellen
2°. Hoe zal men op de geschiktste wijze beide beschikbare krach
ten behoudend. i. ontwikkelen of versterken
De grenzen der eischen, die gesteld worden, bepalen zich of door
het bij ondervinding gebleken krachtsvermogendat menschen en
dieren instaat zijn bij aanhoudende oefeningen te ontwikkelenof
door de noodzakelijkheiddie eene zekere mate van inspanning ge
biedend eischt.
Bij de tweede vraag heeft* men eigenlijk te doen met de behoefte
aan het verbruik en het behoud van krachten, waardoor al aanstonds
de noodzakelijkheid der afwisseling van arbeid en rust en der te