391 terrein snel genaderd was, was ernstig gemeend, en liet lag waarlijk niet aan de moedige ruiters, dat ze geen succes had. Orde en samenhang ontbraken daarbij geheel. Die het hardst loo- pende paard had, was vooraan en zoo vervolgens, even als ik ze vroeger op hunne hertenjachten gezien had, om het eerst het wild te bereiken. De landingsdivisie schaarde zich vlug in groepen of hoopen, en opende een moorddadig vuur op de koene ruiters; te moorddadiger, dewijl de paarden bang voor het vuur waren en gaarne liet hazenpad zouden hebben gekozen, maar. met rottingslagen tegen het vuur werden ingedreven. De Bonische ruiters gebruiken zweep noch sporen, maar een eind rotting, van cc. 2 j voet lang en een manspink dikte, om hunne paarden vooruit te drijven. Dit is ook, voor zoo ver mij bekend, overal elders op Zuid-Oelebes het geval. Die strijd tusschen ruiters en paarden was voor velen noodlottig, want het gaf onzen zeelui en soldaten, gelegenheid tot een juist schot. De sterkte der aanvallende Bonieren te bepalen is ondoenlijk, ik durf die zelfs niet ramen. Ordeloos dooreen rijdende of loopende, zooveel mogelijk zich in het begroeide terreinen achter ieder daartoe dienstig voorwerp dekkende, doen zij zich talrijker voor, dan ze in derdaad wel zijn, doch naar het vuur te oordeelen, moeten ze talrijk zijn geweest, te meer daar ze hunne slechte vuursteengeweren slechts langzaam laden en geen patronen bezigen, maar los kruit en kogels, met uitgeplozen klapperschil. Volgens het journaal bedroeg het verlies der Bonieren 31 ruiters en 6 'paarden, op de plaats van het gevecht gevonden, benevens nog een 7-tal lijken, hier en daar verspreid, vermoedelijk van geweer- dragenden. Veel gekwetstenen ook dooden die dwars over het paard lagen, voerden zij nog in wilde vlucht, met zich. mede, zooals ik persoonlijk gezien heb. Aroe Palakka, daarover gehoord, heeft mij later gezegd, dat hun verlies aan dooden en gewonden op 125 a 150 man geschat werd. Met juistheid was dat bij hen nimmer op te geven, omdat vele ge kwetsten zich, uit het gevecht, langs den kortsten weg naar hunne kampongs begeven, of laten dragen, en daar herstellen of sterven, zonder dat men er, als ze tot den zoogenaamden kleinen man be- hoorenlater iets van verneemt. Dit laat zich, bij den staat van verwarring, waarin het bestuur van Boni door den oorlog gebracht was, ook wel hooren. Dat zij zoo vele lijken achterlieten, is wel

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 398