405
volgen. Die goede discipline en goede oefening in de behandeliug
van hun wapen kan men hen even goed, wellicht nog beterin Hol
land bijbrengen.
Iets anders is het met de officieren. Dat zij pal zullen staan voor
den vijand, dat zij zich liever laten doodschieten dan dat zij een
pas teruggaan, dat waarborgen ons de degelijkheid en het eer
gevoel onzer Nederlandsche kaïneraden. Maar dit alleen is voor den
aanvoerder niet voldoende. Hij heeft in den oorlog eene intelligentie,
een geestkracht en andere eigenschappen noodig, die hij nergens
beter dan in den oorlog leert. Ieder zal ons, gelooven wij, toege
ven dat een officierdie eens wat van den oorlog gezien heeft, zijn
plicht een volgende maal beter zal doenhij weet waarop hij letten
moet, kortomhij heeft iets van oorlogvoeren geleerdwat men niet
uit boeken leeren kan. Wij, Indische officieren, die eene expeditie
hebben bijgewoond, gevoelen in alle nederigheid, dat wij daardoor
wel iets bruikbaarder geworden zijn voor de toekomst.
Het komt ons daarom voor, dat men, van verband tusschen beide
legers sprekende, vooral het oog moet hebben op de officieren; juist
op dat ge'deeltewaarvan de heer van Assen zeer weinig gezegd
heeft. Heeft het verblijf in Indië van de Nederlandsche officieren
een invloed ten goede op hunne algemeeue ontwikkelingzoo als
de S. op bladzijde 23 aantoont, en op militaire vorming voor de
Indische officieren zou het, vooral met het oog op hunne wetenschap
pelijke vorming, van belang zijn zoo zij een gedeelte van hunnen
diensttijd in Nederland doorbrachten. De regeering heeft dit ook
zoo begrepen, van daar de jaarlijksche detacheeriugen over en weer.
Maar die detacheeringen, van slechts enkele personen, zijn onvoldoende
voor het beoogde doel. Men zal er naar moeten strevenvan de
beide officierskorpsen slechts één korps te vormen, welks leden, evenals
met de officieren der Marine het geval is, afwisselend in Nederland
en in Indië dienen. Dit zal wat geld kosten aan transport, maar
dat is toch zeker het geringste bezwaar. Een veel grooter bezwaar
is, of men wel een voldoend aantal officieren zoude krijgen, wanneer
de verplichting bestond oin in beide landen te dienen Dit bezwaar
'bestaat niet, zoodra men de officieren zoo ruim betaalt, dat hunne
positie èn in Nederland èn in Indië benijdenswaardig is; dan zullen,
niet meer, zoo als thans wèl het geval is, zoovele ouders de zucht
hunner kinderen, om officier te worden, tegengaan.
Kan men van lieverledein 's lands belangdit bezwaar uit den
wegruimen, dan moet men komen tot ééne ranglijst van de officieren