415
te vervolgen, onbekommerd omtrent het vaak zoo invloedrijke nquen
(lira-t-on
Doch ook hier staat eigen belang en eigen welzijn op den voor
grond van openlijke erkenning of belooning kan al wederom geen
sprake zijn; de daad vinde die in zich-zelve.
Er behoort moed, ja veel moed toe om zich, met verachting van
eigen behoudin den bruischenden stroom of in de verwoed om zich
grijpende vlammen te werpen, ten einde het bedreigde leven van den
evenmensch te redden; doch hier geldt die moed geene personeele
belangen; hier is het de menscheuliefde die drijtt, om het eigen
leven voor dat van den natuurgenoot in de waagschaal te stellen
deze soort van moed kan dus door uiterlijke en zichtbare teekenen
beloond worden, en wordt dit dan ook werkelijk, getuige o. a. de
verschillende reddingsmedailles.
Doch de moed, waarvan in het devies der M. W. O. sprake is,
behoort tot geen der voorgaande categories; ze is van zuiver mili
tairen aard, doch moet wel onderscheiden worden van dapperheid.
Dapper is bijna ieder soldaat, en de omstandigheden brengen hem
daartoe; de beweging, het heen en weer schieten, de bedwelming
van den kruitdamphet vooruitrukken onder een hoerahdat een
en ander brengt het bloed in beweging en niemand heeft den tijd
oin aan het gevaar te denken; de dronkenschap van het gevecht heeft
zich van allen meester gemaakt.
Maar stilstaan onder het vijandelijk schroot, en de vijandelijke
kogels als ,het ware opvangen, daartoe behoort kalme moed, de ware,
beproefde moeden dit is de soort van moed, die hier bedoeld wordt,
en dan ook eene zoo glansrijke belooning vindt.
De ware moed toont zich 't verhevenst in het onvermijdelijk
doodsgevaar.
Verre van mij te willen beweerendat de ineiïsch in het algemeen,
en de soldaat in het bijzonder van nature dapper of moedig is. Ik
vermeen juist het tegendeel. Ieder mensc.h toch is de zucht tot
zelfbehoud als het ware aangeboren; en als hij dan voor de eerste
maal dat hem zoo dierbaar leven bedreigd ziet, is niets natuurlijker,
dan dat hij zich op de eene of andere wijze aan het gevaar tracht
te onttrekken. Doch tegen vluchten voor een nakend en dreigend
gevaar komt bij den soldaat het eergevoel op, en dat is het naar
mijne meening, vat hem dapper doet zijn, en wat hem moed in
spreekt. Zelfs de groote Erederik erkent, in het eerste gevecht, dat
hij bijwoonde, eenaanval van //Kanonenfieber" gehad te hebben, en