BIJDEA.GE
in 1859.
Vervolg van bladzijde 4>02.)
Bij deze, zoowei als ook bij elke andere gelegenheiddeden zich
de Amboineezen, of' liever Menadoreezen, kenuenals moedige soldaten,
vol vuur en voortvarendheid, zoodat ze met de beste van het leger
gelijk moeten gesteld worden. Een enkele, Erederik genaamd, zag
zich plotseling door vijf vijandelijke ruiters met lansen omsingeld.
Ofschoon tenger en klein, en van niet veel spierkracht, naar het
uiterlijke althans, had hij, zoo als meer Amboineezen, veel liefheb
berij in het bajonetvechten gehad en zich daarin ook -nog al goed
geoefend.
De gelegenheid, zijne verkregen kennis in practijk te brengen,
was nu daar, en hij heeft er zich uitmuntend van gekweten. Zich
met snelheid tusschen zijne vijf' vijanden bewegende, keerde hij zich
tegen eiken aanvaller, en kwetste ze allen; volgens zijne opgave,
zelfs twee doodelijk, n. 1. een met een doordringende werpstoot in
het aangezicht, en de tweede in de zijde. Ik geloof weldat hij*
de waarheid zeide, want hij was zeer eenvoudig, en zijn verhaal van
het gebeurde geheel onopgesmukt. Zoo veel is zeker, dat, toen
men hem ontzette, het maïsveld rondom hem vele sporen van bloed
vertoonde. Hij zelf had verscheiden, ik meen vijf, lauswonden,
waarvan eene doordringende, voor in de linkerborst, en uitkomende
onder het linker schouderblad, waarbij de long gekwetst was. Of-
tot de geschiedenis dee d bonische expeditie