423
den rechtervleugel der tirailleurlinie, die het front der troepen dekte.
Daar was m. i. het eerste gevaar te duchten, als men voorbij de
kampongs Laoua trok, die sterk door de Bonieren bezet waren, en
waar zich ook verscheidene hunner hoofden en aanvoerders bevonden.
De tirailleurs bestouden daar veelal uit jonge inlandsche soldaten,
die naauwelijks wisten wat kavallerie was, en ik hoopte daar, bij
eenen onverwachten vijandelijken aanval, vooral van kavallerie, nuttig
te kunnen zijn, ook dewijl ik, te paard zijnde, verder van mij kon
afzien. De troepenmassa had ik geheel uit' het gezicht verloren, met
uitzondering van de zich in mijne nabijheid bevindende tirailleurs.
Zonder dat er, voor zoo ver ik weet, nog een enkel schot geval
len was, hoorde ik bij de troepen luid en herhaaldelijk halt"
schreeuwen.
Denkende, dat er een aanval op handen was, spoedde ik mij, zoo
snel als mijn paard mij door de hooge en dicht bijeen staande maïs-
stniiken dragen kon, naar den kommandant der expeditie, en vond
de troepen reeds op den terugmarschnaar het bivouac. Op mijne
vraag, wat er gaande was, kreeg ik ten antwoord: //we kunnen er
niet door, en keeren naar Badjoa terug."
Aan de zijde van den Generaal, op eenige passen voor het gevolg-
stilzwijgend voortrijdende, verbrak deze het, en zeide mij: als wij
te Badjoa komen, zal ik U het kommando der expeditie overgeven.
Was het scherts? liet oogenblik was er niet goed voor gekozen,
want het was ernstig genoeg. Was het eene beproeving? Ik weet
het niet, en ben het ook nooit te weten gekomen. Mijn antwoord
was, dat volgens de instructie daartoe geene bevoegdheid bestond,
en ik dus bezwaren moest maken om dat kommando, op dien voet,
te aanvaarden.
Daarop voegde hij mij weder toe//als U het kommando niet wilt
overnemen, zal ik het Ivellermann geven. Met een: dat moet Kel-
lermann weten," van mijne zijde, liep dat gesprek af, reed de
Generaal door, en heb ik er verder ook niet meer van gehoord.
Volgens het journaal was het niet een krijgsraad, zoo als de
schrijver op bladzijde 258 zegt, die bij terugkeer te Badjoa belegd
werd, maar het bijeenroepen van eenen raad, om omtrent enkele
punten gehoord te worden. Den kommandant der expeditie stond
het dus volkomen vrij, daarin te roepen, wie hij goedvond, en ei-
even eens buiten te laten, wie hij verkoos. Wat in dien raad of
bijeenkomst is verhandeldis voor de geschiedenis van gering be
lang. De raad, waaraan ik deelnam, stond voor het fait accompli,