433
worden, liep ik de irans om ze gedeeltelijk, misschien wel geheel
uitgeput, voor Boni te brengen, waar ik er op rekende ze hoog noo-
dig te zijllen hebben, en had ik het doel daardoor misschien'geheel
gemist. En wat zoude men dan wel hebben gezegd, en niet ten
onrechte? Dat ik de hoofdzaak aan eene bijzaak opgeofferd had. Ja!
bad ik geweten, had ik slechts kunnen vermoeden dat Boni verlaten
zoude zijndan zoude ik voorzeker de gelegenheid niet onbenut
hebben gelaten. Juist van het tegendeel was ik evenwel toen over
tuigd, en ik mocht dus de kavallerie niet aan een onzeker gevecht
wagen, waarvan ik de tijdige beëindiging bijna zeker niet in mijne
macht had. Men ziet er al weder uit, hoe gemakkelijk men krijgs
bedrijven gispt, als ze achter den rug zijn, en men zich niet in den
toestand waaronder die plaats vondenverplaatsen kan.
Het zal zoo ongeveer 11 uren of iets vroeger geweest zijn, toen
de drie kol onnes in de vlakte kwamen waar men het doel van den
tocht, Boni, voor zich zag liggen.
Yan even over 6V2 uur tot nu, had het gevecht onafgebroken door
geduurd, hier hield het op. Ons verlies was betrekkelijk gering,
en bedroeg slechts 15 dooden en gewonden, dat, bij het aanhoudende
hevige vuur, wel te verwonderen was. Voornamelijk is dit geringe
verlies ook toe te schrijven aan de groote orde, kalmte en overleg,
waarmede het gevecht werd onderhouden. Men hoorde geen geroep
of geschreeuw, en men zag niet de minste weifeling of wanorde.
De drie kolonnes manoeuvreerden onder het bevel hunner komman-
deerende officieren in het hevigste vuur, alsof het op een exercitie
veld geweest was, en ik had daarbij weinig meer te doen, clan toe
te zien, en last te geven den' marsch te vervolgen, als die, tengevolge
van eenen dreigenden ruiteraanvaleen oogenblik gestaakt was, om
de carrés te formeeren.
Een bewijs, hoe zelfs officieren van eenigen rang de waarde dier
kavallerie overschatten, wil ik hier aanhalen.
Den jongsten ritmeester van het escadron had men dien dag, door
de verdeeling der kavallerie, geen kommando overeenkomstig zijnen
rang kunnen aanwijzen. Hij reed dus in mijn gevolg, dat, even
als ik zelf, den sabel opgestoken hield. Dicht bij de 2e kolonne
zijnde, toen een groote hoop ruiterij op ons aansnelde, begaven wij
ons in het carré, dat inmiddels door die kolonne geformeerd was.
De Bonieren renden toen nog altijd door, en op eens zag ik den
ritmeester, die alles behalve bevreesd was, den sabel trekken, die
met de dragon om den .pols vastmaken, en zich in positie zetten,
19