451' en verboden huizen te recht kwamen en alzoo aanleiding gaven tot overtredingen en straffen, dus tot vermindering der krijgstucht; b. de prijzen, bij tarief aangegeven, bleken te hoog gesteld te zijn, zoodat het gouvernement meer betaalde dan de werkelijke waarde der klein-equipementstukken c. thans veelvuldig kwade practijken voorkwamen: pogingen om de chefs, bij hun onderzoek naar de hoeveelheid kleeding, welke de man bezit, te bedriegen; knoeierijen met militairendie met paspoort of gagement het leger verlieten cl. de militairen, die het minst dienst deden, b. v. zij, die veel vuldig kwartierziek of in het hospitaal opgenomen warenthans eene premie op zuinigheid genoten, die eigenlijk toekwam aan hunne ka meraden die voor hen dienst deden. Op grond van deze -misschien nog andere, doch ons onbekende redenen, kwamen de chefs tot de overtuiging, dat het lokaas te groot was en daardoor het doel voorbij gestreefd werd. Daarom werd bepaald, dat voortaan slechts de helft der waarde zou worden uit gekeerd. Wij zullen thans trachten aan te toonen, dat door deze bepaling het doel niet worclt bereikt. Wat het sub a vermeld bezwaar betreft, hetzelfde euvel blijft, of schoon in mindere mate, bestaan. Of de man in eens, in plaats van twintigtien gulden in handen krijgtzoo heeft hij toch nog vol doende om, zoo hij dat wil, met eenige minder //bevoorrechte" ka meraden eens uit te gaan en zich te bedrinken. Men moet hierbij trouwens niet uit het oog verliezen, dat de al lereerste jaren na de invoering der bepaling van 1870 natuurlijk meer indemuiteit wordt uitgekeerd dan later het geval zou zijn. ILi waren manschappen die door verplichte ontvangst hufiner vernieu wing in natura en de betrekkelijke onmogelijkheid om iets van de hand te zetten, veel voorraad van klein equipement bezaten en dus veel indemuiteit ontvingen. Daarentegen zou later, wanneer eens de toestand was ingetreden, dat ieder man in den regel niet meer bezit dan hij noodig heeft, betrekkelijk weinig indemniteit zijn uit gekeerd; de aanvankelijk bestaande bezwaren zouden dus ook dan, zonder de order van 1872, reeds gedeeltelijk opgeheven zijn geworden. Intusschen geven wij toe, dat die bezwaren inderdaad bestonden en dat het wenschelijk was ze geheel op te heffen. Dat zulks op andere wijze mogelijk zou zijn geweest, hopen wij aan het slot van dit opstel aan te toonen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 458