459 te hervattenals hun dat lustte. Er werd in den vorm van een ge- lijkarmig kruis gebivouacqueerdzieken en gewonden, bagage en ammunitie, in het midden, de geweren aan rotten voor en bij de troepen. Wachten en posten werden uitgezet en de troepen legden zich, meest met eene drooge keelop den giond te slapen. De nacht ging rustig voorbij. Den volgenden morgen werden door en om Boni op nog al betrekkelijk grooten afstand, in alle richtingen, be halve aan onze zijde, troepen ter verkenning uitgezonden die heinde en ver geen vijand ontdektennadat deze bij den hoofdtroep terugge keerd waren, werd de marsch naar Badjoa aangenomen, waar men ten 2 uren ongeveer aankwam, altijd zonder verontrust te worden, ja zelfs zonder een enkelen vijand te zien. Dat bij terugkomst te Badjoa al de bivouac-hutten tegen den grond geworpen waren, was voor de troepen eene groote teleurstelling. In plaats van eenige verademing en rust te kunnen genietenmoesten die hutten dadelijk weder worden opgebouwd, wilde men niet bij de eerste regenbui alles nat zien worden. Veel materiaal was verlo ren gegaanzooals zich laat begrijpen en moest vervangen worden. Het waren alweder de omliggende kampongs die er den last van droegen, en al verder en verder moest het worden aangehaald, wat met groote inspanning gepaard ging. Over het nederwerpen van de bivouac-hutten was ik weinig te vreden, en ik kan niet beamen, dat daarvoor noodzakelijkheid be staan heeft. Badjoa had niets te vreezen en de Bonieren zouden zich wel gewacht hebben daarop eenen aanval te beproeventerwijl eene geduchte macht hen overvleugelde, elk oogenblik bij, eene po ging op Badjoa, in den rug kou vallen en ze tusschen twee vuren zoude brengen. Hoe weinig krijgskundige bekwaamheden men hun kan toekennen, zoo dom zijn ze niet. Ze laten zich niet gaarne inslui ten. Een blik op de terreinschets zal dat verduidelijken. Badjoa, ge noegzaam geretrancheerdvoor zich; drie sterke kolonnes in hunne rechter flank en rug, en de kreek of zeearm Pautjola in hunne linker flank; aan zoo iets wagen zij zich niet. Voor het ergste geval was, zoo als reeds vroeger gezegd werd, de kommandant der zeemacht verzocht een oog op Badjoa te houden en, des noodig, daar hulp te verleenen. Ik heb dan ook aan den Officier, wien het kommando te Badjoa was opgedragen, anders een goed soldaat, mijne ontevredenheid te kennen moeten geven over

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 466