460 het neder werpen van het logiesen overigens moeten berusten in het fait accompli. Den 2(len Maart begaf ik mij aan boord van de Ferdinandina Emrfia, om den Gouvernements-kommissaris mondeling het verrichte gedurende de beide vorige dagen mede te deelen en met dien hoog- geplaatsten ambtenaar te beraadslagen over hetgeen ter zake der ves tiging verder zoude moeten worden verricht. In het Gouvernements-besluitregelende de Bonische expeditie en wat daarop verder betrekking had, een zeer uitgebreid en ingewikkeld staatsstuk, dat zeker niet door overmaat, van duidelijkheid uitblonk, was zeer bepaald die vestiging bevolendaarbij nog gewezen op het voor beeld van 1825, toen men in alle richtingen het Bonische had door getrokken en het in weerwil daarvan toch had moeten verlaten zon der eene staatkundige beslissing te hebben kunnen verkrijgen, en tegen eene herhaling daarvan ernstig gewaarschuwd. Bij de instructie voor den kommandant der expeditie, ontworpen door der legerbevelhebberen goedgekeurd door 's konings vertegen woordiger in deze gewesten was die vestiging ook nog nader aangedron gen- en den expeditie-kommandant ten plicht gesteld. Ik gaf den kom- missaris opening van zaken en wees er hem op, dat, nu de hulp der bevolking faalde, waarop bij het aangehaalde Gouvernements-be sluit gerekend washet opwerpen en bouwen eener versterking met al wat daartoe behoorde, die met vertrouwen en naar eisch verde digbaar was door eene betrekkelijk kleine bezetting, als de expeditie eens vertrokken zoude zijnde inspanning van alle krachten zoude vorderen, wilde men daarmede voor het invallen van den hevig- sten regentijd gereed zijn. Onder die omstandigheden wees ik er op, dat zoude dat doel bereikt worden, het geheel staken der operatiën noodzakelijk was, en poogde ZIIEG. te bewegen, mij te ontslaan van het daarstellen der vestiging, als wanneer onverwijld de marsch naar Pasimpa en Pampanoea zoude worden aangenomen. Men houde in het oog dat hoewel de vestiging aan de expeditie was opgedragen, ze toch eigenlijk op het gebied der politiek tehuis behoorde, waarmede ik niets te maken had, als zijnde dat geheel aan den Gouvernements-commissaris opgedragen. Gaarne zoude ik mij van die vestiging, waarvan ik de noodlottige gevolgen voor de expeditie, zij het dan ook niet in haren geheeleu vreeselijken om vang, voorzag, met het oog op wat vroeger bij soortgelijke gelegen heden elders was gebeurdontslagen hebben gezien. Mijn voornemen was dan, om mijne macht te verdeelen, en tegelijk de beide genoemde

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 467