465
koopvaardijschepen, nadat het noodige voor de ziekeuschepen ef
van gekocht was. Maar ook dikwerf kochten onderofficieren en man
schappen die. Wanneer zich geen koopers meer voordeden, hetgeen
dikwerf, vooral met aardappelen die in groote hoeveelheid werden
aangebracht, het geval was, werd al het overblijvende op mijn last
door den intendant der expeditie gekocht, kosteloos aan de troepen
verstrekt en het kostende op maandstaat verhandeld, waarop, hoewel
het soms belangrijke sommen waren, nimmer eenige aanmerking ge-
maakt is. Ook maakten officieren en manschappen veel gebruik van
wilde spinazie (baijem) en postelein (krokot), waarvan de omstreken
ruim voorzien waren. Eindelijk kwamen op 1 April de eerste kar
bouwen aan en werd versch vleesch aan de ziekeuschepen en aan de
troepen verstrekt, hetgeen van dien tijd af werd voortgezetdie aan
voeren waren evenwel niet voldoende eu regelmatig genoeg om de
verstrekking van versch vleesch dagelijks te doen plaats hebben.
Dat alles kon evenwel de steeds toenemende ziekte bij de troepen
uiet tot staan brengenen naarmate het werk vorderde en er dus
meer grond omgewoeld werd, nam de ziekte en ook de sterfte op
schrikbarende wijze toe. Op den 13p. Maart moest een derde zie-
kenschip worden ingericht, waartoe de Suzane aangewezen werd. Het
getal verpleegden op die schepen beliep toen buiten de koelies 210
zieken, terwijl zich nog dagelijks 200 eu meer militairen ziek meld
den. De meest voorkomende ziekten waren buikaandoeningen, gas
trische en billeuse koortsenen er deden zich toen ook al eenige
gevallen van cholera^ meest met doodelijk verloop, voor. Op den
26 Maart daaraanvolgende werden op de ziekeuschepen verpleegd
17 officieren en 261 mindere militairen, terwijl, buiten vele officie
ren, kwartierziek waren 466 minderen.
De cholera nam nu hand over hand toe en er kwamen ook vele
gevallen van dysenterie voor, terwijl de koortsen vaak een typheus
karakter aannamen en doodelijk eindigden. Met de koorts op het
lijf zag men officieren en soldaten op het werkomdat allen wisten
dat het vertrek van Badjoa afhankelijk was van de voltooiing der
versterking, terwijl de vermagerde en bleeke gezichten, ook van de
sterksten, die zich nog moedig op de been hieldengenoegzaam aan
toonden hoe algemeen en groot het lijden was.
Ik waag niet veel door de verklaringdat zich toen bij de geheele
expeditie geen enkel Europeeaan bevond, die zich volkomen wel en
gezond gevoelde.
Ook onder de koelies van Madura woedde de ziekte hevig, niet-