472
was aan de goedkeuring onderworpen geweest van den Gouverneur-
Generaal opperbevelhebber der land- en zeemacht enz., vertegen
woordiger des konings in deze gewestenen had daardoor hetzefde
gezag, alsof ze direct van die hoogste autoriteit zelve was uitge
gaan, en geen mindere, wie dan ook, had recht daarin verandering
te maken zonder hoogere goedkeuring of machtigingwaarvan even
wel in den door mij ontvangen last niet bleek. M. i. bestond daartoe
bij den kommandant van het leger die bevoegdheid in geenen deele.
Moeielijk kon de lastgever zich evenwel den toestandwaarin zich
de expeditie bevond, ook slechts met eenige juistheid voorstellen.
Het verblijf te Badjoa bestendigen was eene onmogelijkheid, ook af
gescheiden van de met den dag toenemende ziekte en sterfte. Men
zal zich herinneren, wat ik vroeger reeds mededeelde omtrent de
onhoudbaarheid der reede in dit jaargetijde voor de koopvaardijvloot.
Ook in verband tot de zeer verontrustende tijdingen van den wd.
Gouverneur van Macassar, Wijnmalen, waarbij onder anderen niets min
der werd bericht dan een voorgenomen inval met 40,000 Bonieren,
Wadjorereezeu en Soppingers in onze Noorder-districten en om dan
verder tot Makassar daarmede doortedriugenbehalve een zeer ern-
stigen aanval op Badjoa, ditmaal afkomstig niet alleen van spionnen
maar ook direct van de vorsten van Sidenring en Goa, besloot
ik het reeds bevolen embarkement voortgang te doen hebben en zoo
spoedig mogelijk met het 3C bataljon naar Macassar te vertrekken.
Den Gouverneur Schaap over de al of mindere waarschijnlijkheid
dier tijdingen raadplegen, kon ik niet, daar deze zelf op reis naar
Macassar was en dadelijke beslissing noodig was. Badjoa achtte ik
sterk genoeg om aan de vereenjgde macht der Bonieren en hunne
bondgeuooten het hoofd alleen te bieden en dat was het ook inder
daad. Bovendien zou een goed bemand oorlogschip, het stoomkorvet
Medusa, ter reede blijven en kon dit, in geval van rioodmin
stens 100 mariniers en matrozen aan wel zetten om de bezetting bij
te springen.
In dien geest werden dan ook de gegeven bevelen voor vertrek
gewijzigd.
Op, bladzijde 330 zegt schrijver, dat de luitenant-kolonel Bruns-
veld van Huiten na het vertrek der expeditie het kommando der
troepen op zich nemen en de verdere inscheping der troepen bestu
ren en voleindigen moest enz. Die voorstelling is geheel onjuist.
Toen ik den lle des avonds ten 4 uren de vlag op de redoute
te Badjoa liet hijschen, zoo als door den schrijver op de vorige