533 waarbij het nog te bezien staat of zich niet dezelfde verschijnselen zouden hebben voorgedaan als bij de opwerping van Badjoa, wordt daar bij niet genoeg rekening gehouden met de Bonische kavallerie. Was eene goed aangevoerde troepenmacht haar te veel mans, transporten van zieken, munitie en levensmiddelen, waarvoor men telkens slechts eene betrekkelijk geringe bedekking kon beschikbaar stellen, zouden hen zeker niet hebben afgeschrikt. Dat was goed voor de 2<=. expeditie, die den invloedrijken kraeng Aroe Palacka, later leenvorst van Boni, met zijne geheele familie en aanhang, en die was onder het volk groot, bij zich had, en die, geleerd door het gebeurde bij de eerste expeditieruimschoots van goede vervoermiddelen waaronder overdekte karren met trekossen en pikol-paardenvoorzien was. Wat voor de 2° expeditie gemakkelijk en natuurlijk was, was het niet voor de eerste, maar veeleer ondoenlijk. Noch de Gouvernements-Commissaris, die bij de expeditie en met den toestand volkomen vertrouwd was, noch ook het Departement van oorlog hebben dat denkbeeld ooit geopperd toen het daartoe nog tijd was. De schrijver is zeker apres coup daarop gekomen, door hetgeen later de tweede expeditie heeft gedaan, doch hij houdt te weinig rekening met de zeer uiteenloopende omstandighedenwaaronder de beide expedities verkeerden. BIij roert daarbij ook een punt niet aan, wat toch wel in de eerste plaats overweging verdientnamelijkhoe zoudenals de eerste expeditie zich ter hoofdplaats Boni gevestigd had in plaats van het land te verlaten, dat de schrijver niet goedkeurt, de meer dan 3000 menschen en tal van paarden, waaruit die bestondgevoed geworden zijn, gedurende den oostmoesson of zwaren regentijd? Uit het land zelf was niets te halen, want in Boni heerschte hongersnood. Buitendienzoo als reeds meermalen is gezegdde expeditie werd in de striktste afzondering gehoudengeen enkel Bonier kwam tot haar, alles moest dus van de vivres- schepen komen. Maar nu is het ook reeds gezegd, dat de bevoegde autoriteit had medegedeeld, dat wanneer de oostmoesson goed doorkwam, de reede van Badjoa voor de koopvaardijschepen onhoudbaar was en alleen goed uitgeruste oorlogsschepen daar konden verwijlen. De schrijver schijnt dat wel te hebben gewetenalthans te oordee- len naar hetgeen hij daarvan op bladzijde 276 zegt, waar ook alleen sprake is van oorlogsschepen. Uit het journaal van den 12 Mei blijkt zelfs, dat de kommandant

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 540