538
schepen, bij te reinig ruimte eu bedorven lucht, toe te schrijven was.
Ik betreurde het daarom nu nog des te meer, dat ik belet was
geworden dat verdienstelijke en dure korps naar Java terug te
zenden. Later is men wel tot de overtuiging gekomen, die ik toen
reeds op goede gronden bezat, dat het voor verdere krijgsoperatiën
niet te benutten zoude zijn, en is het toen toch naar Java gezonden
moeten worden, nadat het nog veel aan dooden verloren en nutte
loos veel geld gekost had. Onmiddellijk van Badjao naar Java ge
zonden en daar in een koel en gezond klimaat geplaatst, was er
veel kans geweest het spoedig weder op de been te hebbenmaar
in ieder geval had het spoediger dan nu hersteld en zeer zeker veel
minder levens en geld gekost.
Inmiddels werd met kracht aan een tijdelijk bamboezen kampement
voor dat korps gewerkt, doch dat ging langzaam niettegenstaande alle
medewerking, ruimte aan geld, ijver en inspanning van de geuie-ofS-
cieren met het werk belast. Buitenposten over het algemeen leveren
geene voldoende middelen op om zoo iets spoedig tot stand te brengen.
Naarmate er eene kazerne gereed was, werd ze betrokken, en
werden de transportschepen door de troepen verlaten.
Gedurende dien tijd werd de kolonne in de Noordelijke districten
zoo veel mogelijk versterkt, o. a. den 21?. April met het peloton
kavallerie van Macassar onder den len luitenant van Buuge.
Mijn voornemen was, om zoodra het 3e. bataljon weder strijdvaar
dig zoude zijn, waarvoor men toen hoopte dat eene goede maand tijds
volstaan kon, daarmede, vereenigd met de kolonne in de Noorder
districten en verdere beschikbare macht, van daar uit in het Bonische
rijk te dringen, en op die wijze nog eene krachtige poging te doen
tot het verkrijgen eener staatkundige beslissing.
De bescherming der hoofdplaats en van ons grondgebied zoude
dan zijn opgedragen aan de vaste bezetting der onderscheidene ver
sterkingen, het 14'-. bataljon, het peloton kavallerie van Batavia, de
halve 3 tfier batterij en de schutterij van Makassar; eene voldoen
de macht om zich van die taak naar eiscli te kwijten, vooral, terwijl
een inval in het Bonische rijk gedaan werd, die de Bonieren zeker met
inspanning van alle krachten zouden zoeken af te slaan, zoodat er dan
aan invallen op ons grondgebied wel geen denken konde zijn.
Tot dat einde was reeds op den 24sten April de tusscheukomst der
commissarissen voor de Bonische aangelegenheden ingeroepen, tot het
verkrijgen op een geschikt tijdstip van 800 koelies uit het land zelf.
Na overleg met de chefs der administratie, van den geneeskundigen