540 van Boni verlieten, deel ik niet. Diezelfde troepen toch zetten den veldtocht onder hetzelfde kommando, tegen denzelfden vijand, op de westkust van Zuid-Celebes voort, toen zij door uitputtingziekte en ook hoofdzakelijk door de onhoudbaarheid der golf van Boni voor de koopvaardijvloot, gedwongen waren de oostkust te verlaten. De eerste veldtocht tegen Boni eindigt bij het optreden der 2'- expe ditie. Met den schrijver weet ik mij geene verklaring te geven van het ontbreken der rapporten van de verschillende krijgsverrichtingen, die toen in de Noordelijker distrikten plaats vonden. Dat die steeds aan het militaire departement zijn ingezonden, is zeker. Ik wil ze hier slechts kortelijk resumeeren, in overeenstemming met het deswege aangeteekende in mijn journaal. Vooraf eene kleine opmerking: op bladzijde 8 deel 2 zegt de schrijver, dat de kapitein Rijkens, militaire kommandant van Badjoa, in stede van werkeloos te blijven, aan een gevangen Bonier een brief voor Aroe Palacka mede- gaf. Uit het journaal blijkt, onder dd. 12 Mei, dat op last van den kommandant der expeditie door diens eersten tolk W. Voll te Ba djoa aan Aroe Palacka een schrijven is gericht dat met een mani fest aan een gevangen Bonier was mede gegeveninhoudende dat wanneer hij relaties wenschte aan te knoopen met den expeditie- koinmandant, hij geen vrees behoefde te koesteren om bij hem te komen en dat, bij aldien hij hiertoe genegen zijn mochthij slechts voorzien van eene witte vlag naar ons bivouac behoefde te komen. De gelijkluidendheid met den brief dien de schrijver aan den mi litairen kommandaut van Badjoa toeschrijft, doet aan eene onjuistheid denken. Daarmede wordt niet beweerd, dat die autoriteit niet ook aan Aroe Palacka zoude hebben geschreven, maar die mededeeling heeft ook plaats om het indirect verwijt te ontzenuwen, alsof vroeger nooit iets zoude zijn beproefd om tot eene toenadering te komen. Dat zelfde verwijt, maar hier direct, heeft de schrijver aan den Gouvernements-commissaris de Perez gericht, aan het einde van het eerste deelomdat hem nergens gebleken is dat tot die toenadering eenige poging gedaan is. Een fraaie grond voorwaar Het tegendeel juist is waar. De Commissaris is daarmede rusteloos bezig geweest, maar daar de gemeenschap op de Oostkust zoo goed als onmogelijk was, had dat door de noorder-districten plaatsen zoo wel het archief van den Commissaris als dat van den Gouverneur van Celebes zoude daarvan getuigenis kunnen afleggen. Die beschul-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 547