54 7
ik hem, waarom hij in weerwil daarvan de moordenaars eerst ter
bestraffing naar mij had gezonden. Zijn antwoord luidde: kolonel,
ik wilde u vooral doen zien, dat ik werk van uwe rechtmatige klach
ten had gemaakt en ofschoon ik wel dacht dat hunne bestraffing
door u zoude worden afgewezenkon ik dat toch wel eens beproeven,
zeker wetende dat ze door u genadiger zouden worden behandeld
dan door mijdie hen niet anders dan rnet den dood straffen kon.
Men ziet hieruit, hoe voorzichtig men met inlanders over het alge
meen en met hunne vorsten in het bijzonder zijn moet. Kraeng
Goa zoude zeker niet in gebreke gebleven zijn om bij de eerste de
beste rjelegeuheid, wanneer zijne belangen dat mede brachtener op te
wijzen, dat door mij op het gesloten contract inbreuk was gemaakt.
Sedert mijne komst te Macassar had ik geene gelegenheid verzuimd
om al die berichten in te winnen, die mij in staat konden stellen,
om mij zeiven met juistheid rekenschap te geven van den toestand
waarin zich het Bonische rijk bevond. Ook mijne reizen in de Noor
delijke distrikten en naar Tanette werden daaraan zooveel doenlijk
dienstbaar gemaakt. Vele hoofden waren aan Bonieren verwant,
vooral in de bergregentschappen, en langs dien weg had aanhoudend
gemeenschap met Boni plaats. Hoe het daarmede op de oostkust
gesteld was, is reeds herhaaldelijk gezegd. Met velen van hen en
zelfs met Bonierendie tegen ons over in de gevechten gestaan had
den en sedert uitgeweken warenkoude ik mij daarbij persoonlijk
in aanraking stellen. Ook onder de zoogenaamde inlandsche kinde
ren te Macassar waren er verscheidene goed op de hoogte en ver
schaften (vooral de achtingswaardige heer Weijergang) mij voor mijn
doel zeer op prijs gestelde gegevens.
Al wat ik er van hoorde, was treurig en wees op een toestand,
die niet lang meer houdbaar zoude zijn.
Het volk, dat nooit voor den oorlog was geweest, was dien har
telijk moede en verlangde ten zeerste naar den vrede.
Alleen de koningin, die van tijd tot tijd aan vlagen van verstandsverbijs
tering scheen te lijden en in dien toestand niet zonder gevaar te naderen
was voor hen, die zich tegen haren wil aankantten of slechte tijdingen
aanbrachten, wilde van geene toenadering weten, en dreef verwoed tot
den oorlog, daarin trouw bijgestaan door haren oom dato Sawito en den
rijksbestierder Aroeng Oedjoeng, die ons nooit genegen geweest was.
Bij gelegenheid dat deze laatste voor het uitbreken van den oorlog
en toen er al eene zekere spanning bestond, zich te Macassar be
vond, wees hem de heer Weijergang op de exerceerende troepen van