548
het garnizoen en zeide hem: //Aroeng, daar is geen spotten mede."
fWat", was zijn antwoord, //als de baris (de naam dien de Bonieren
aan onze troepen geven, vermoedelijk naar het exerceeren) ooit op
Bonisch grondgebied komen, dan zal ik ze onder de hoeven mijner
paarden laten vertrappen."
Reeds was het volksverloop van Bonieren, met vrouwen en kin
deren, have en vee naar de omliggende rijken grootoveral heerschte
gebrek en handel bestond bijna niet meer, terwijl ook de visscherij
zoogoed als niets meer opleverde.
De levensmiddelen waren ongehoord schaarsch en duur. Rijst was
bijna niet meer te verkrijgen, en zoo was het ook met tabak en zout.
Yoor eene manshand vol maïskorrels, die in gewone tijden niet
eens eene duit kostte, betaalde men er tien en zoo met andere voe
dingsmiddelen naar evenredigheid. Dat ik alles niet voor goeden
munt aannam, na bijna 1/4 eeuw met inlanders te hebben omgegaan
en er meermalen bestuur over gevoerd te hebben, zal men wel willen
gelooven. Ik wist bij ondervinding, hoe er de inlanders in den regel
op uit zijn, om alleen berichten en tijdingen mede te deelen die zij
weten dat gaarne worden aangehoord. Evenwel uit waar, overdreven
en verdicht, op verschillende plaatsen en bij tal van personen
opgedaan en met elkander vergelekenbleek m. i. overtuigend
dat de toestand der bevolking in het Bonische allertreurigst was,
dat verreweg het grooter deel der bevolking letterlijk gebrek
leed en naar vrede haakte, en er dus niet veel weerstand te overwinnen
zoude zijn om eene staatkundige beslissing te verkrijgen, die altijd
naar mijn oordeel eer een gevolg van tijd dan van nieuwe krachtsinspan
ning moest zijndaar de inlanders weinig vatbaarheid tot snelle
beslissing bezitten, vooral als het, zoo als hier, belangrijke aange
legenheden geldt. Na terugkomst te Macassar, den juisten tijd kan
ik niet opgeven men weet, dat ik zonder officiëele bescheiden ben
en in mijn particulier journaal is van de correspondentie geene aan-
teekening gehouden, doch het was vóór de overkomst van Aroeng
Palacka, deelde ik het Militair Departement dadelijk het resul
taat van mijne bevinding en mijn onderzoek mede.
Ik verzocht, op grond van de voortdurende ongeschiktheid door
ziekte, na inspanning en ontbering, van het 3e Bataillon, om dat
onverwijld naar Java terug te mogen doen keeren en om mij in de
plaats daarvan een ander goed Bataillon te zenden, en bood aan
om, zoo spoedig als de invallende westmoesson dat zoude veroorlo
ven, over Badjoa in het Bonische rijk te dringen en daar de ge-