559 weder in eene ondergeschikte betrekking met de tweede mede te gaan, voor welke, naar mijne overtuiging en hoe men die zaak ook wilde beschouwenaltijd eene veel lichtere taak was weggelegd dan die, welke de eerste vervuld had. Derhalve verzocht ik mij eenen anderen werkkring aan te wijzen. Dat ik overigens, als het bevolen dienst was, geheel ter beschikking stond. Daarop is mij het kommando der 3e militaire afdeeling, dat tijdelijk door den Luitenant-kolonel der Genie J. C. R. Steinmetz werd gevoerd, opgedragen. De majoor Staring, toen reeds chef van den staf der 2e expeditie, is, meen ik, later daarbij ook tot tweeden kommandant benoemd ge worden. Niet lang na de overname van het 'kommando der 3e afdee ling op Java, bij gelegenheid dat ik weder over het een of ander, wat herinner ik mij niet meer, de le Bonische expeditie betreffende, mij had moeten verantwoorden de gewone naween bij Indische ex pedities schreef ik aan het legerkommandodat wanneer er nog iets omtrent die expeditie ten mijnen laste was, ik verzocht om in staat van beschuldiging te worden gesteld, onder bijvoeging, dat ik het als een gunstbewijs zoude beschouwen in de gelegenheid te worden gesteld om mij voor den onpartijdigen rechter te mogen rechtvaardigen. Ik heb daarop geen antwoord bekomen. Dat is nu wel niet bijzonder vormelijk, doch ik moest er uit opmaken, dat er niets van belang ten mijnen laste was. De Luitenant-Generaal Knoop, die de geschiedenis der Bonische expeditiën door Perelaer in de Gids van Mei 1873 bespreekt, en daarbij ook de plank wel eens misslaat, doet dat middel ook aan de hand bij mislukte expeditiën. Of het bij de bestaande samenstelling van ons Hoog militair gerechtshof, dat er toch in den regel mede zoude te doen hebben, wel aanbeveling verdient, geloof ik niet. Onder de inlichtingen en plans die door mij aan mijnen opvolger (bladzijde 85 deel II) medegedeeld1 werden, behoorde ook het plan tot den aanval op Sindjaijte gelijk van land- en zeezijde, benevens een ander tot aanval op Boni, waarover later. Het beoogde doel was om eerstgenoemde plaats zoo doende, of zonder verlies te nemen, of om indien zij zich verdedigde, die over moedige bevolking tusschen twee vuren te brengen en eene goede les te gevenwaarbij zij bij eene uitwijking in Noordelijke richting, door de rivier Tangka, zeer zoude bemoeielijkt zijn geworden. Ze had door hare houding gedurende den oorlog die les wel ver diend.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 566