560 Ik rekende daarop evenwel niet, veeleer stond het bij mij vast, dat de verdedigers het er niet op aan zouden laten komenmaar tijdig het hazenpad kiezen, zoo als dat gewoonlijk gaat, als men ze poogt in te sluiten. Alle mogelijke informatiën omtrent den weg, dien de kolonne over land te volgen hadwaren bij verschillende personen ingewonnen o. a. bij den Heer Bakkers, bij volgelingen van Aroeng Palacka en anderen, die hem meermalen hadden gemaakt, terwijl het gedeelte op ons grondgebied was opgenomen door officieren van het 14e Bataillondie zich te Boeloe Gomba bevonden en zich daarmede zeer verdienstelijk gemaakt hadden. Namen kan ik niet meer opgeven. De plaatsen waar nachtverblijf zoude moeten worden gehouden, waren in overeenstemming met den ambtenaar Bakkers vastgesteld. Wat de schrijver daarvan op bladzijde 93 zegt, is dus niet juist. In de verwachtingdat mijn vroeger vermeld voorstel zoude wor den aangenomenwas voor dien bezwarenden marsch zoo veel mo gelijk te dier plaatse al het noodige vereenigd, als troepen, hulp troepen, koelies, picol-paardenvivres, amunitie enz. Aroeng Pa lacka met zijne reeds talrijke volgelingen en de ambtenaar Bakkers, die dien marsch zoude mede maken men weet dat bevonden er zich ook, zoodat daar bijna niets meer te doen overbleef dan het //voorwaarts" uit te spreken. Werd het plan verworpen, dan was daardoor niets verlorenalles bevond er zich zooveel dichter bij Boni en kon ter plaatse zonder bezwaar ingescheept worden. Die marsch had ook nog het voordeel om de troepen door het Kadjaugsche te voerenwaar dat machtsvertoonvoor het geval men later tot an nexatie overgingaltijd veel indruk maken en die zeer in de hand werken en vergemakkelijken zoude. De bevolking zag dan ookdoor de tegenwoordigheid van een voornaam Bonisch prins en zijn talrijk gevolgdat men niet tegen alle Bonieren oorlog voerde. De marsch zoude, als alles gunstig ging, in 5 dagen gemaakt worden, doch er moest op mogelijke teleurstelling gerekend worden, daar de rivier Boea die zich tusschen Kadjang en Sindjaij bevindt en die overgetrokken worden moestalleen bij laag water doorwaadbaar was, terwijl andere middelen om die over te trekken ontbraken. De kommandant der 2e expeditie vereenigde zich geheel met dat plan en werd het op de door mij voorgestelde wijze later ten uit voer gelegd, behalve dat de kolonne over land niet werd afgewacht, zoo als ik zoude hebben wenscheu te doenen Sindjaij bij een aan val alleen van de zeezijde met gering verlies genomen werd. Dat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 567