561 men daar toen reeds van den aantnarsch der landkolonne onder richt was en dit de verdediging zeer verzwakt heeft, is m. i. aan geen billijken twijfel onderhevig. De schrijver denkt er ook zoo over blijkens het aangeteekende op bladzijde 115 deel II. Den aanval op Sindjaij en de voorbereiding daartoe vindt men op bladzijde 87 en volgende van deel II overigens zeer goed beschreven. Het geheele verlies, waaronder dat door de kolonne over land geledenbedroeg 2 dooden en 1 gewonde. Had men de kolonne over land afgewacht, dan zoude zeer waar schijnlijk althans m. i. zich het verlies tot dat van den sergeant- opnemer Göbel hebben bepaald, die gedurende den marsch, voor Boetta-Keke, het leven liet (zie bladzijde 99, deel II), terwijl de andere doode, als ik goed onderricht ben, niet in het gevecht gebleven ismaar door de bevolking vermoord werdtoen hij in beschonken toestand afgedwaald of achtergebleven was bij den oprnarsch. De keuze van het terrein voor eene versterking bij Balang Nipa schijnt niet gelukkig geweest te zijnalthans bij de eerste groote bandjer moest het met verlies van vivres enz. verlateu wordenzie bladzijde 229 deel II. Na zich met de stemming der bevolking te Sindjaij bekend ge maakt te hebben en aangemoedigd door het behaalde succès, zag er de anders niet zeer ondernemende Aroeng Palacka geen bezwaar in om zonder troepenalleen met zijnen aanhangover land naar Badjoa te marcheerenbladzijde 120. Hieruit blijkt ten overvloede, dat hij bijna zeker moest zijndat de bevolking langs dien weg wel gunstig voor hem en den vrede moest gestemd zijnwant anders had hij zich aan dien marsch, zonder hulp, voorzeker niet gewaagd. Die marsch is dan ook zonder stoornis of zonder vijandelijkheden afgeloopen. Den 28sten November zetten de eerste troepen der 2e expeditie, onder bescherming van Badjoa, den voet aan wal in het kroonland, als het ware op bevrienden en bekenden bodemwant heinde en ver waren geeue vijanden te zien; zie bladzijde 124 en volgende van deel II der geschiedenis. Behalve de middelen tot debarkement vond men er ook de noo- dige levensmiddelen, waaronder eene goede hoeveelheid slachtossen, zeer goed drinkwater uit de in het fort gemetselde putten, des ge- wenscht reserve-amunitieen wat men verder voor de troepen aan vankelijk noodig hebben mocht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 568