571
en op geen lijfsbehoud te rekenen had; die vijand zag zelfs niet
op tegen lijkschenniswaarvan hij na het gevecht op den Fe
bruari nog een staaltje voor oogen kreeg.
Bij elk gevecht was hij uit iedere kampong, ieder huis, iedere
digt gebladerde boomvan achter iedere struikieder heuveltje en
van achter alles wat tot schuilplaats of tot dekking dienen kon
soms op de meest onverwachte en verradelijke wijze met kogels
begroet, door een vijand, die tot geen open en eerlijken strijd,
waarna de soldaat verlangde, te brengen was.
Dat dit alles hemden weinig ontwikkelden en onbeschaafden man,
niet tot humaniteit stemde, maar veeleer verbitterde, is wel ver
schoonbaar. Niet dat ik hier de schuld op den soldaat wil schuiven,
zonder bevelen handelde hij niet, of althans zeer zeldzaam, en wie
de schuldigen waren heb ik ook reeds gezegd, maar men begrijpt
wel, dat die gevoelens hem, zelfs bij de uitvoering van ontvangene
bevelenniet tot gematigdheid stemdenveeleer het tegendeel.
Maar ook van dat alles afgescheidenis het een groot onrecht
om de le Bonische expeditie de schuld te geven van al de bran
den die gedurende de eerste dagen van haar verblijf in de Bonische
kroonlanden plaats vonden, zoo als de schrijver op bladzijde 348 en
volgende, deel I, schijut te doen. Elders werden die uiet waarge
nomen, en van het verbranden der huizen en kampougs aan de
Tjinrana door de marine (bladzijde 268 deel I) wist ik vooruit
niets en heb daartoe ook geen last gegeven.
Ieder die bekend is met de geschiedenis van Zuid Celebes weet,
dat behalve in oorlogstijd, als wanneer alles verbrand wordt wat
eigen belang niet doet sparenook het verbranden van huizen en
kampongs een gewoon, dikwerf voorkomend middel tot bevrediging
van haat of wrok, zoo wel voor bijzondere personen als voor partijen
is. Schier iedere bladzijde dier geschiedenis wijst dat aan.
Badjoa, dat men gaarne had gespaard gezien om het zeer bruik
bare houtwerkdat daar in sommige groote huizen gevonden werd,
en dat men voor de bevolen vestiging wilde benutten, daar de daartoe
benoodigde nieuwe houtwerken, hoewel tijdig aangevraagd, door het
Militaire Departement geweigerd waren, met verwijzing naar wildhout
of den afbraak der kampongs, omdat het hier toch slechts om tijde
lijke gebouwen te doen was. Dit blijkt uit het journaal van 8
Januari. Het ging er mede, zoo als met het aangevraagde slagtvee,
dat eveneens geweigerd was. Badjoa dat bovendien een schat van
andere materialen voor de bivouak-gebouwen had kunnen opleveren