578 vooral voor de bewegingen der artillerie, en als men er bij bedenkt, dat de expeditie steeds als omzwermd was door eene ligte, vlugge, talrijke en ondernemende ruiterijwaaraan niets ontging en die zeker van elke verwarring, van elke fout zoude geprofiteerd hebben, zooals ook later is gebleken. Ieder die de le expeditie heeft mede gemaakt, kan dat getuigen. De 2e, hoewel overigens onder geheel gelijke omstandigheden, bleef bijna even lang geëmbarqueerd, ofschoon daarbij geene bijzondere niet te voorziene vertragingen ondervonden werden en geene onderhande lingen te voeren waren, want den 22sten en 25sten October pmbarqueer- den de beide Bataillons, en den 6den November de kavallerie en artillerie op Java; den 23sten November daaraanvolgende débarqueerden de eerste troepen te Sindjaij en den 28sten te Badjoa. Wat de oorzaak van eene regeling is geweestwaardoor de troepen zoo langen tijd aan boord hebben moeten blijven, is mij niet recht duidelijk geworden, maar als er geene overwegende redeneu voor be staan hebbenis ze zeker niet doelmatig geweest. In sterkte der infanterie waren de beide expeditiën zoo wat gelijk, als men in rekening brengt, dat de le te Badjoa steeds l/z Batail- loii moest achterlaten tot verzekering der gemeenschap met de reede, waarvoor de tweede de bezette redoute aldaar vond. Aan artillerie en kavallerie waren beide ook even sterk, alleen waren bij de 2e twee stukken van minder kaliber, maar ze had daar enboven prins Aroeng Palacka met 200 volgelingenwaaronder ruim 100 met geweer bewapende en ongeveer 1.000 man hulptroepen van Boeloe Comba en Bonthain (bladzijde 87 deel II.) Ze was dus hoofdelijk veel sterker. Nu is het wel algemeen be kend dat op deze laatsten voor het eigenlijke gevecht niet veel te rekenen valt, maar als men ze goed weet aan te wenden, kan men er te velde toch zeer veel nut van trekken, o. a. voor den veilig heids-en verkenningsdienstwant het is als of ze het gevaar op uren afstands ruiken, voor patrouilles, escorte van gevangenen en dergelijken (zie daarover bladzijde 95 deel II). Ook verrichten ze in geval van nood koeliedienst en zijn dus in alles dienstbaar om de troepen te sparen. riet geheele bijna gecompleteerde lée Bataillon was tot bezetting van ens eigen grondgebied achtergebleven. De eerste expeditie had verreweg een onvoldoend getal koelies slechts 1.000 man (bladzijde 123 deel I). Wat hun kwaliteit betrof, heb ik reeds vroeger gezegd, en zij kon zich daardoor niet naar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 585