EENIGE BIJDRAGEN IN HET BELANG VAN HET
LEGER EN DE KOLONIËN.
I.
Nederlandsch-Indisclie brigade.
Uit de verhandelingen in de 2e hamer der Staten-Generaal na het
bekendworden van den ongelukkigen afloop der expeditie tegen
Atsjin blijkt, dat het hoofdbestuur er eindelijk met ernst aan be
gint te denken eenen hechten band tusschen het Nederlandsche en
het Ned. Indische leger te doen ontstaan door de oprichting van
eene Nederlandsch-Indische brigade; niet alléén zal hierdoor het gou
vernement steeds tegen onvoorziene voorvallen gewapend zijnmaar
ook in het vaderland de lust worden opgewerkt om in militairen
dienst te treden.
Hoewel de denkbeelden, hieromtrent blootgelegd door de heeren
Stieltjes en de Roo van Alderwerelt, veel goeds bevatten, is het
echter noodig dat uit deze gewesten stemmen opgaan, welke de vol
brenging van zulk eene gewichtige verbetering in de hand werken
daarom mogen wij niet weifelen onze opgedane ondervinding ten
beste te geven en vrijmoedig onze gedachten naast die der genoemde
kamerleden ter neder te stellen.
Bestaat werkelijk het plan om dien hoogst noodzakelijken, reeds
lang gewenschten band tusschen beide legers te leggen, dan mag
Nederland met tegen de kosten van eene volledige uitvoering opzien
beter is het immers een millioen meer te besteden voor goed werk,
dan dat men, door te groote zuinigheid, op goedkoope wijze een