neringen van het verschrikkelijke jaar eens zoet voor ons zijn, tot heden zijn zij bitter. Men doet zich geweld aan om ze te verwijderenaltijd keeren zij terug. Ondanks ons zeiven voert alles er ons weer henen. Zoo moet ik, bij voorbeeld, heden spreken over drie boeken, die allen de droevige beelden van dat smartelijke tijdvak voor den geest roepen. In de eerste plaats is het de geschiedenis van het zevende korps van het Rijnleger, geschetst door een bij dit korps gedetacheerd hoofdofficier, Prins Georges Eibesco. Als ooggetuige en als handelend persoon in dit drama acht de prins het een plicht voor hendie de herinnering van deze gebeurtenis bewaard hebbenaan de geschiedenis den cijns hunner inlichtingen op te brengen. Hij doet ons de verwarde vereeniging en de versnippering van Prankrijk's legers langs zijne gren zen bijwonendaarna trekken wij met hem het zevende korps te Belfort bijeen waar wij de ongelooflijke zorgeloosheid terugvinden die overal bij de organisatie van onze legers heeft voorgezetendaarna trillen wij met gelijke beklemdheid als hij in den morgen na den slag van Reichs- hofendaarnana den terugtocht van den maarschalk Mac-Mahon, ver laten wij Belfort voor Chalons; daarna Chalons voor Rheimsdaarna Rheims voor den afgrond voor Sedan. En na de woede der nederlaag de vernedering, de pijniging der gevangenschap. Maar bij dit laatste tijdperk onzer ongelukkeu blijft de schrijver niet lang stilstaanalsof die smarten slechts persoonlijk lijden waren en niet dat van het vaderland. Dit verhaal is droevig en boeiend tevens, geschreven in een door dringenden toon, nooit declamatorisch. De oprechtheid, die er uit spreekt, brengt ons gemoed meer in beweging dan alle stijlkuustjes zouden vermogen. De geschiedschrijver is een ontroerd getuige geweest, en zijne ontroering, overigens zeer mannelijk, die van een soldaat, maakt zich van ons meester. Wij deelen in zijn toorn tegen de licht vaardigheid en de onrechtvaardigheid, waarmede men 70.000 man beschuldigde, die, in den trechter van Sedan tegen 220.000 man ge vochten hadden van den dageraad tot den nacht en die veertienduizend der hunnen hadden zien vallen, zich te hebben overgegeven zonder zelfs eene poging tot lehoucl te vjagenZijdie in de eerste plaats het recht zouden gehad hebben tegen deze onrechtvaardigheid verzet aan te teekenenzij waren of dood of gevangen. Maar waarom het leger in dien trechter op te sluiten De schrijverdie niet verdacht kan worden van partijdigheid tegen het Keizerrijkbekent het openhartig de vrees voor eene omwenteling te Parijs heeft een leger van honderd duizend man doen opofferen. 622

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 629