67
De staat heeft tot roeping, het recht in de maatschappij te hand
haven. De krijgstucht dus, dient met het recht overeen te stem
men. En wanneer, op grond van militaire opvattingen, van welke
theorie of sophisme ook, men door de krijgstucht het recht wil
schendendan vernietigt men de krijgstucht.
En om te voorkomen, dat deze in onrecht ontaarde, daarvoor
juist dient het recht van reclame. Tot instandhouding dus van de
krijgstucht. En dat het daarvoor dienstig isdat bewijzen tal van
uitspraken in berucht geworden zaken.
Toch is het recht van reclame slechts spaarzaam toegekendof
liever de uitoefening er van is op onderscheiden wijzen beperkt,
Maar hij, die het nog meer zou willen beperken, de uitoefening
er van nog moeielijker zou maken, zou onrecht plegen. En nu
maakt de tegenwoordige instelling, dat van de beslissingen der krijgs
raden aan het hoog militair gerechtshof kan worden geappelleerd,
dat de doorslag juist door dat hooge college wordt gegeven.
Wanneer dit nu van de kennisneming der reclames (f) zal uit
gesloten zijndan is de krijgsraad oppermachtig.
De gevolgen daarvan kunnen niet anders zijn dan verderfelijk.
De ondergeschiktheid zal er niet op vermeerderen, dat subalterne
officieren de handelingen der hoogste militaire autoriteiten kunnen
te niet doen. Het gehalte der uitspraken zal er niet bij winnen.
Bovendien zijn reclames, het is bekend, de moeielijkste en meest
ingewikkelde militaire zaken.
Bovendien heerscht vaakvooral op de buitenposten, waar de aan
raking met de chefs te dagelijksch iseen geest van verzet tegen deze.
Niet, dat men opzettelijk hen zal in het ongelijk stelleuwanneer
men niet de overtuiging heeft, dat het zoo m.oet zijn, maar ook
het krijgsraadslid is mensch, en als zoodanig ontvankelijk voor in
vloeden van buiten.
Mr. Pols, auditeur militair te 'sHage, en -schrijver van de bekende bewerking
van het Crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande, meent zelfs [pag. 18]:
j/Wcnschelijk ware het, dat deze bepaling [art. 15 rechtspleging bij de Landmacht]
wniet door al te groote vrees, dat er gebruik van zal gemaakt worden, nagenoeg
ij del ware gemaakt."
(f) Die van hoofd-officier natuurlijk niet.
Of denkt men misschien op de krijgsraadsleden invloed uit te oefenen? IJdele
waan! Zeven durven meer dan een, en voor wat zeven doen is niemand aan te
spreken.
De feiten, waarover zij loopenbehooren b. v. soms niet tot de krijgstucht,
maar bij den strafrechter, den burgerlijken rechter, of zelfs de Algemeene Rekenka
mer te huis.