NOG EENS HET RECHT VAN RECLAME. De heer Winckel zond ons, naar aanleiding van het opstel over '/Het hecht van reclame" door P. in de 3e aflevering van dezen jaargang geplaatst, de ondervolgende Nalezing. Ik wensch slechts een paar opmerkingen te maken over het opstel des heeren P. in de 3e aflevering van dezen jaargang. Het geloof dat militairen het best over militaire zaken oordeelenis van denzelf den aard als de meening, dat jagers eigenlijk uitsluitend over jagt- delictengetrouwde lieden omtrent overspelen botterikken over oplichterijen kunnen oordeelen. Zóó rnoeielijk is de militaire huishouding toch niet. Tot hiertoe heb ik nog niemand gekend, die deze niet heeft kunnen leeren. Op de slotvraag past een antwoord uit de wetvan politiestraff'en aan Europeanen opgelegd valt wel degelijk hooger beroep aan den raad van justitie, o. a. wanneer ook maar een dag gevangenis is bedreigd geweest,volgens art. 109 reglement op de rechterlijke organisatie. Ten slotte nog eeue verklaringwij hebben in onze loopbaan als auditeur en zelfs nog nu als pleitbezorger, zeer vele onrechtvaar dige straffen leeren keunenja zelfs Javasche stelsels van bestraffing, die met de wet streden. Bestaat het recht van reclame niet langer, dan stelt de officier, die bevelvoert, zich in de plaats van den regter, een streven dat ook nu vaak is waar te nemen. Samarang4 April 1873. W. De heer W. moet dus ook van meening zijn, dat rechtsgeleerden eene rechts kwestie niet beter kunnen beoordeelen dan ieder ander, en dus studie en ervaring geenerlei nut hebben. Weinig bemoedigend resultaat van eene trouwens vreemde vergelijking

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 264