VARIA. Puntprojectilen met looden mantels. Uit proeven met zwaar ge trokken geschut tegen ijzeren pantserplaten is gebleken, dat, tot doorboring der plaat, de middellijn van het puntprojectiel grooter moet zijn dan de dikte van de plaat, en dat het resultaat van den treiter toeneemt, naarmate die middellijn de pantserdikte overtreft. Verder hebben proeven doen zien, dat de vorm der projectilen grooten invloed heeft op de uitwerking van het schot; zoo zullen ronde kogels, uit zware gladde vuurmonden geschoten, de pantsers doen dreunen en schudden, zoodoende loswerken en misschien na eenige raakschoten doen afvallenprojectilen met vlakken kop zullen daarentegen, als zij met de kant treffen, de platen doen scheuren; peervormige kogels eindelijk doorboren eerder de plaat. De levendige kracht, die het projectiel op het oogenblik van treffen bezit, wordt op tweeërlei wijze verbruikt: een gedeelte tracht den weerstand der schijf te overwinnen, het andere dient tot het mis vormen of vernielen van den kogel. Deze verdeeling hangt natuur lijk af van de hardheid van het metaal der schijf, en van den vorm en de hardheid van het projectiel. Het spreekt van zelf, dat men er naar streeft, het eerste gedeelte der levendige kracht zoo groot mogelijk te doen zijn. De invloed, dien het metaal, waaruit net projectiel vervaardigd is hierop uitoefent, springt in het oog. Bestond de puntkogel b. v. enkel uit lood, dan zou de schijf weinig gedeerd worden, doch de kogel zou geheel van vorm veranderen. De levendige kracht zou dan op de ongunstigste wijze verdeeld zijn. Hetzelfde zou in min dere mate het geval zijn bij gesmeed-ijzeren projectilen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 558