123
Blijkens het koloniaal verslag van 1872 toch waren er in het vooraf
gaande jaar op Java aanwezig 5164 Nederlandsche mannen in Neder-
landsch-Indië, en 1852 id. buiten Ned.-Indië geboren en van 16
45 jaren oud, terwijl de schutterij op Java slechts 1674 Europeanen,
waaronder ook de vreemdelingen, telt.
Aannemende, dat 75 pCt. zeker een hoog cijfer, aan deze oproeping
gehoor geven, dan zou het leger daardoor met 4000 Europeanen
versterkt worden, die echter helaas weder allen rekruten zouden zijn.
Ten slotte nog een enkel woord omtrent de inlandsche volkswa
pening, welke door sommigen, vooral door Van den Bosch, aangepre
zen is als een uitstekend middel ons aan het leger in oorlogstijd eene
groote uitbreiding te geven. Wij zijn van oordeel, dat van zulke
volkswapeningen alléén sprake kan zijn wanneer het de verdediging
van eigen bodem geldt en dan nog worden zij door den vijand
slechts onder zekere voorwaarden erkend, getuige de behandeling
der franc-tireurs door de Duitschers in 18701871— doch dat wij
daarop bij eene verdediging onzer koloniën tegen eenen buitenland-
schen vijand niet mogen rekenen. Daargelaten de groote moeielijk-
heid, om de aldus te verkrijgen ongeoefende inlandsche benden be
hoorlijk te leiden en te gebruiken, achten wij het buitendien, bij het
gering aantal Europeanen, waarover wij kunnen beschikken, zelfs
gevaarlijk, op Java groote inlandsche volksmassa's te wapenen;
wat zullen wij doen zoo deze zich, door den vijand daartoe aange
spoord of uit eigen beweging, tegen ons wenden? Eindelijk ge-
looven wij reeds meer dan genoeg van de bevolking te vorderen,
wanneer zij in onze werving voorziet, ons hare hulptroepen en trans
portdiensten levert en zich overigens rustig houdt.
Hebben we hierboven reeds aangetoond, dat oprichting van depóts
eene bepaalde behoefte is om tot een zuiveren toestand te geraken,
er zijn nog meer zaken noodig ten einde het bestaande in behoorlijken
staat te brengen en daarin zal dus voorzien moeten worden, alvorens
aan uitbreiding van het leger kan worden gedacht.
In de eerste plaats wordt eene reorganisatie der infanterie noodig
geoordeeld.
De onderscheidene motieven, waarop deze meening gegrond is, vinden
wij aangegeven in de 6<= all. 4° jaargang (1873) van het Militair
tijdschrift Iets over de reorganisatie der infanterietevens wordt
daarbij een concept voor zulk eene reorganisatie aangegeven, waarbij