124 dit wapen met ruim 800 man vermeerderd en de uitgaven met 5 toil verminderd zouden worden een bezuiniging, welke echter door de voorziening in andere behoeften ruimschoots geneutraliseerd zal worden, en waaruit wij in de eerste plaats depots zouden willen oprichten. De toestand der artillerie vordert ten dringendste eene afdoende voorziening. In het werkje van den heer Van der Kruk over den toestand van het Nederlandsc/i-Indisck leger bij het uitbreken van den Fransch-Buitschen oorlog (Batavia, II. M. van Dorp, 1871) wordt gemotiveerd aangetoond, dat onze veldartillerie minstens uit 10 batterijen, elk van 8 stukken, zou moeten bestaan, en dus met 12 stukken en een daaraan geëvenredigd aantal stukkenrijders moet ver meerderd worden. Voorts wordt gewezen op de hooge noodzakelijkheid om alle stuk kenrijders, alsmede bij de zware batterijen een 3-tal manschappen voor elk voertuig in de 2°, 3e en 4U linie reeds in vredestijd beschikbaar te hebben, vermits er bij het uitbreken van eenen oorlog geen ge noegzame tijd tot vorming dezer manschappen beschikbaar zal zijn. Wat de vestingartillerie betreft, wordt aangetoond, dat, zonder nog te denken aan de bediening van getrokken kanons van 2-1 c. M., waarvoor in Nederland tien man per stuk aangewezen worden, en zonder dat gerekend is op de bediening van het geschut in de po sitie bij Ambarawa, ongeveer 2400 kanonniers te kort komeu Zonder in eene verdere analyse van dit werkje waarvan wij de lezing ten zeerste aanbevelen, te treden, zal het vorenstaande vol doende zijn om een denkbeeld te geven van de kostbare uitbreiding, welke het personeel der artillerie vordert. Behalve de daarvoor gevorderde doorloopende uitgaaf, zal men in het belang der oefening van dit wapen ook nog moeten voorzien in de behoefte aan behoorlijke terreinen, waarop schijfgeschoteu en gemanoeuvreerd kan worden. Ook het materieel eischt voorziening, daar de bestaande buskruit fabrieken en vooral de pyrotechnische werkplaats niet meer aan de eischen des tijds voldoen. Voor de kavallerie wordt eveneens eene reorganisatie, en vooral eene betere bewapening noodig geacht. Omtrent de genie-troepen merken wij op, dat het korps mineurs en sappeurs, bestaande uit slechts 2 kompaguiën, niet groot genoeg is, wanneer het voortdurend, evenals tegenwoordig, in den pionnier- dienst van het geheele leger zal moeten blijven voorzien.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 131