140 bekkens, welke tusschen vulkanische bergen op Java worden aange troffen, heeft vroeger, even als in het dal van Silidong in de Batta- landen op Sumatra, een groot meer bestaan, hetwelk door vele daarin uitkomende spruitjes gevoed werd, doch zich later door de Toentang- rivier een uitweg heeft gebaand door de bergrug welke het ten oosten begrensde; het is daardoor gedeeltelijk droog geworden en tot eene sawah-vlakte gevormd, gedeeltelijk in een moeras (rawah Peking) herschapen (Zie Junghuhn, Java' zijne gedaante, zijne plantentooi en inwendige bouw, 2 deel, bladzijde'371). Aan de westzijde door dit moeras gedekt en alleen toegankelijk langs een nauw défilé tusschen deze hindernis en de ontoegankelijke hellingen van den Telomojo (bij den heuvel Tjandi doekoe); daar verder tegen eene taktische omtrekking beschermd door de in een woest terrein diep ingesneden Toentang-rivier, welker linkeroever, dus aan den kant van den vijand, hoewel den rechteroever domineerende, zeer steil is en geene ontwikkeling van groote troepenafdeelingen toelaat; ten noorden beschermd door de kali Pandjang en de kali Galé, welke laatste tot eene inondatie opgestuwd kan wordenten westen door het voor groote troepenbewegingen ongeschikte Djamboe gebergte begrensd, en aan de zuidzijde slechts langs den weg over Grabak en Wirogomo door den Telomojo toegankelijk, heeft de na tuur hier eene stelling gevormd, die, zoowel strategisch als taktisch, geheel aan de eischen Voldoet, welke wij ons bij' eene verdediging tegen aanvallen langs de noordelijke accessen stellen moeten. Buiten dien heeft deze positie nog het algemeen voordeel boven eene meer zuidelijke, dat zij de vruchtbaarste landstreken van inidden-Java in den rug heeft, en ons alzoo het best de belangrijke hulpbronnen ver zekert, welke deze gewesten opleveren. Het is dan ook in deze stelling, dat wij bij eenen aanval van de noordzijde onze troepenmacht moeten concentreeren. 29. ïteeds tijdens de verdediging van Java tegen de Engelschen in 1811 was de aandacht op de uitstekende jrositie achter de Toen tang-rivier gevallen, en had Janssens aldaar, op de hoogte waarover de weg naar Salatiga loopt, eene batterij doen aanleggen, die echter niet verdedigd is, omdat zijne macht in de meer voorwaarts liggende positie van Djatti Ngalé geheel uit elkander werd geslagen. Had hij, zelfs na de nederlaag bij Meester-Cornelis, de overblijfselen van zijn leger terstond in deze positie teruggetrokken, in plaats van die kleine macht op 8 palen ten zuiden van Semarang aan eenen vijande-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 147