143
Semarang genomen zijde, zou de vijand uit den aard der zaak ver
der den grooten weg volgen, waarop hem dan in de uitstekende stel
lingen van Djatti Ngalé, Oengaran en Merak Matti tegenstand gebo
den moest worden, om, steeds eenen hoofdslag' vermijdende, eindelijk
op de positie van de Toentang terug te trekken.
In deze positie moest nu de vijand afgewacht en slaande gehouden
worden. Eene taktische omtrekking dezer stelling werd niet waar
schijnlijk geacht, vermits het bergachtig terrein, zoo aan de oost
als aan de westzijde, niet gedoogt, geschut mee te voeren, en de aan
valler buitendien gevaar zou loopen, zijne gemeenschap met de zee
afgesneden te zien.
Eene zoodanige beweging zou dan ook slechts ten doel kunnen
hebben, ons uit te lokken onze positie te verlaten, iets waartoe wij
nimmer moeten overgaan eu wat wij ook niet behoeven te doen, zoo
slechts zorg gedragen wordt voor eene krachtige verdediging van de
rechterflank, welke het meest blootgesteld is.
Yau der Wijck neemt dus aan, dat de vijand de positie steeds
ïu front aanvallen zal, en nemen moet, alvorens hij naar het binnen
land kan doordringen; om nu de stelling te doen dienen tot ver
dediging der beide accessen naar de binnenlanden (die over Salatiga
naar Soerakarta eii over Djamboe naar Magelang), zou de postweg
van het verdeelpunt bij Bawen in zuidelijke richting tot aan den voet
der steile helling van den Telomojo verlengd en aldaar verdeeld
worden in twee takken, waarvan de ééne, in westelijke richting langs
die hellingen loopende, zich weder met den bestaanden weg naar
Magelang zou verbinden, bij de plaats waar deze den bergrug begint
te bestijgen, terwijl de andere, in zuidoostelijke richting eveneens die
helliugen volgende, zich boven Salatiga met den ouden weg naar
Soerakarta zou vereenigen. De wegen, thans van Bawen naar de
Toentang en naar Djamboe loopende, zouden tot aan het snijpunt
met de nieuwe richting vernield worden, terwijl voor eene behoorlijke
gemeenschap met het oostelijke gedeelte van den nieuwen weg naar
Soerakarta, ter hoogte van den heuvel Tjandie-doekoe, bij de zuide
lijke punt van de rawah Pening, een tak in noordoostelijke richting
naar het snijdingspunt van den ouden weg met de Toentangrivier
aangelegd zoude worden.
Door deze verdeeling der wegen zou het acces aan de rechter
flank door de slechts op twee punten doorwaadbare Toentangrivier
en in het midden door de geheel ondoorwaadbare rawah Pening af
gesloten worden, terwijl de afsluiting in het bebouwde gedeelte aan