159
Later wijdde hij er meer belangstelling aan, waarschijnlijk omdat
Tjilatjap zich toen als afvoerplaats der pas onderworpen residentiën
Banjoemaas en Bagelen meer begon te ontwikkelen.
Generaal Von Gagern deed de waarde van Tjilatjap voor de ver
dediging van Java meer uitkomen, en wenschte voor de verdediging
van het zeegat aldaar twee batterijen op Noesa Kembangan, de eerste
bij Karang Bollong, waar de schepen bij het binnenkomen zeer dicht
langs moeten zeilen, en de tweede, meer westwaarts bij Banjoe Njappa,
alwaar men de vijandelijke vloot in het nauwste gedeelte van het
vaarwater zou enfileeren, alsmede eene kustbatterij op de vooruitste
kende landtong; terwijl hij, in verband met het door hem aangege
ven denkbeeld om Tjilatjap bij den terugtocht naar west-Java tot
steunpunt en hoofddepötplaats te doen dienen, ook de aandacht
vestigt op eene ruime versterking aan de landzijde.
Mede of misschien iets later kwam nog eene vierde batterij ter
sprake bij Tjibellok op Noesa Kembangan, tegenover de kustbatterij
op de landtong, welke, in verband met deze, een hevig kruisvuur op
het vaarwater kan brengen.
Van deze versterkingen werden die bij Karang Bollong en bij Banjoe
Njappa reeds in het volgende jaar, toen de in Europa heersehende
onrust in Indië aanleiding gaf tot velerlei initiatief in defensie
zaken, onderhanden genomen en weldra zoo goed als voltooid.
Evenwel werd toen reeds de aandacht gevestigd op het later
van zoo groot gewicht geacht gebrek van eerstgenoemde batterij, dat
n. 1. de bedieningsmauschappen daarin veel te lijden zouden kunnen
hebben van de losspringende steenbrokken der rots achter de bat
terij, waarop men bezig was een verheven wachttoren te bouwen ter
vervanging van een aanvankelijk geprojecteerd ingezonken reduit.
Inmiddels had omstreeks 1852 een ingesteld onderzoek naar de
tot dus verre nog weinig bekende schildpaddenbaai beoosten Tjilatjap
doen zien, dat, hoewel in den oostmoesson eene landing alhier op
verderen afstand dan 1000 M. van den landtong voor ondoenlijk
moest gehouden worden, in den westmoesson de geheele over 26
palen zich uitstrekkende baai eene veilige ligplaats aan de groote
vloten kan verschaffen, en men gedurende dit jaargetijde op eenen
afstand van 3 a 4 palen beoosten den landtong voortdurend, ja enkele
malen zelfs tot 2 a 3 palen bewesten den mond der Serajoe, met sloepen
en vlotten zonder gevaar landen kan.
Niet alleen dat deze tot dusverre onbekende omstandigheid het
noodig maakte, de kustbatterij op de landtong, het steunpunt van