160 de verdediging der haven, tegeü eenen aanval van de landzijde te wapenen, zij maakte het ook gevaarlijk, aldaar volgens het door Yon Gagern aangegeven denkbeeld de basis en eenige depötplaats van het in midden-Java opgestelde leger aan te leggen. Omtrent het laatste punt bleef echter eenigen tijd verschil van gevoe len bestaan. Eenerzijds vermeende men, dat aan eene belegering van Tjilatjap, die altijd in den westmoesson zou moeten plaats vinden, zoovele bezwaren verbonden zouden zijn dat wij ons daar gemakke lijk tegen konden verdedigen, en zag men er dus geen gevaar in, al daar het hoofddepöt te vestigen en de kustbatterij met eene linie van versterkingen te omgeven, welke, ingeval van nood, het uit middeu- Java terugtrekkende leger zou kunnen opnemen; anderzijds beweerde men daarentegen dat, wanneer men te Tjilatjap het eenige hoofdde pót vestigde, de plaats zoo belangrijk zou worden, dat de vijand alle krachten zou inspannen om haar te nemen, en dan ook niet voor eene belegering zou terugdeinzen. Werd die belegering in het begin van den westmoesson onver wachts beproefd, dan zou de vijand zich reeds verschanst kun nen hebben alvorens het mobiel leger uit midden-Java tot ontzet zou kun nen opdagen en wanneer hij zijne geheele macht hier concentreerde, hoewel tusschen twee vuren geplaatst, zich wel staande kunnen hou den en ons in alle gevallen voor geruimen tijd van ons hoofddepöt afsnijden. Bij eene verschanste legerplaats zouden overigens de kosten van de positie belangrijk toenemen, en deze eene bezetting vorderen» welke aan het reeds niet zeer sterke leger zoude moeten worden onttrok ken en ons zeer zou verzwakken. Langzamerhand kreeg dan ook het laatste gevoelen de overhand, dat Tjilatjap niet onze eetiige hoofddepötplaats mocht worden, en van den aanleg eener verschanste legerplaats aldaar moest worden afgezien. Evenwel moet men zich het gevaar eener belegering van Tjilatjap niet te groot voorstellen. Eene landing in de schildpaddenbaai is wel is waar niet on mogelijk, maar de gemeenschap tusschen het gelande leger en de vloot is er nimmer volkomen verzekerd, want zelfs in den westmoesson wordt die soms wel eens verbroken, en de gelande legermacht zou in eene vrij hachelijken toestand geraken. Nog minder gevaarlijk voor de plaats zijn de landingen, die men wel eens beweerd heeft dat bij kaap Karang Bollong (Bagelen) en aan de westzijde van Noesa Kembangan in de Penandjong- of de Vries- en Maurits-baai zouden kunnen plaats vinden. Onder beschutting van eerstgenoemde kaap (niet te verwarren

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 167