188 de //Bijdrage" op bladz. 464 v. h. M. T. leest, dat de doorkomen de oostewind de vaart met inlandsche vaartuigen van Boelekomba naar Badjoa toeliet, en de civiele gezaghebbers van eerstgenoemde plaats en van Bonthain verzocht waren, de onder hen behoorende bevolking aan te moedigen, levensmiddelen naar Badjoa ter markt te brengen, welke poging, volgens het ter nedergestelde aan het einde van de aangehaalde bladz. 464 en volgende, met den besten uitslag be kroond werd. Of heet het geene tegenstrijdigheid, ernstig te bewe ren dat, wat voor de Koninklijke Marine en voor inlandsche vaartui gen doenlijk is, onmogelijk zoude zijn voor onze koopvaardijschepen? Neen, de approviandeering onzer krijgsmacht zoude gewis hare eigen aardige bezwaren hebben gehad wie zal dat ontkennen even wel onuitvoerbaar of zelfs maar moeielijk was zij niet. Ik meen, dat dit genoegzaam bewezen is door het revitaillement van de bezet ting te Badjoa, door het verwisselen van troepen, door het evacueeren van zieken, enz. wat allemaal gedurende den oostmoesson plaats heeft gehad en aan geene bezwaren onderhevig is geweest. En wel, met wat meer inspanning, met eendrachtelijke samenwerking der Marine, zoude ook onze geheele troepenmacht hebben kunnen geapprovian deerd geworden zijn. Wanneer de schrijver der //Bijdrage" op bladz. 584 v. h. M. T. mij het omwoelen van den grond in tropische gewesten op strand plaatsen per se als ongezond laat verklaren, dan laat hij mij, tegen betere lezing in, nonsens vertellen, of hij begrijpt de gebezigde vreemde woorden niet goed, Ziet hier wat ik schreef //Overal in tropische landen is het omgraven en omwoelen van oor- //spronkelijke gronden gevaarlijk en gaat gewoonlijk met het uitbreken //van de eene of andere ziekte gepaard; maar dubbel gevaarlijk is dat //op strandplaatsen, waar soms eene dunne laag slib stinkende koraal- //beddingen bedekt." Dat Gen. W. dezen volzin der geneeskundige faculteit voorlegge; ik houd mij overtuigd, dat daar niemand zijne gevolgtrekkingen uitzal halen. De datum en plaats van overlijden van den Intendant le klasse bij de expeditie H. K. Keiler kan in mijn boek als eene drukfout beschouwd worden. Genoemd administrateur is op 26 April 1859 op reis van Bonthain naar Makassar overleden. A_an het einde van bladz. 539 v. h. M. T. vermeent Gen. W., dat met het verlaten van den bocht van Boni door onze expeditionnaire macht op 14 April 1859, de le expeditie tegen het Bonische rijk niet als gëeindigd moet worden beschouwd. Dit is niet anders dan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 195