194
//Komm. der Bon. expeditie..'
L. A. 8.
vertrouwelijk. Makassar, 15 Augustus 1859.
//Onderwerp.
//Nader bericht omtrent den //Als een vervolg op mijn schrij-
minder gunstigen gezondheids- ven van den 16 van den vorigen
toestand van den ondergetee- maand L. A. 2 vertrouwelijk, zie ik
kende. mij in de onaangename noodzakelijk
heid"" gebracht, Uwe Excellentie te rapporteeren, dat sedert in mijnen
minder gunstigen gezondheidstoestand geene noemenswaardige ver
andering is gekomen.
//De Officier van Gezondheid lt klasse, eerstaanwezende op Celebes
en Onderhoorigheden, J. R. A. Bauer, die mij thans behandelt, durft
mij de verzekering niet géven, dat ik in eene maand tijds zoo ver
zai hersteld wezen, dat ik in staat zal zijn de vermoeienissen van
eenen tweeden veldtocht te verduren. Voor het oogenblik ben ik
daarvoor geheel ongeschikt en buiten staat, om zelfs eene korte wan
deling zonder groote inspanning te maken, die dan nog altijd met
benauwdheden en duizelingen wordt geboet.
de Kolonel Kommandant enz.
(w. g.) //Waleson".
Op het eerste schrijven antwoordde het Milit. Departement bij
marg. rescript van 15 Augustus 1859 U Bureau No. 14, dat uit dit be
richt met leedwezen gezien was, kolonel W. zich onbekwaam achtte de
vermoeienissen van eenen tweeden veldtocht tegen Boni te dragen
en hierop te gelegener tijd zoude gelet voorden. Bij marg. schrijven
van 25 Augustus 1859 le bureau No. 27, gesteld op 's kolonels twee-,
de missive, werd naar het eerste rescript verwezen.
De lezer oordeele nu of ik van de waarheid ben afgeweken.
Of de assistent-resident Bakkers vóór zijn tocht met Aroe Pa-
lakka naar Boelekomba (Augustus 1859) in de zuiderdistrikten
en in die landschappen geweest is, welke later de oosterdistrikten
genoemd werden, is mij onbekendmaar dat kan ik verklarende
kolonne Staring noch van iets wat maar op eene schets van de door
te trekken landstreek geleek, noch van eeuige terreinbeschrijving voor
zien was. Hoe nauwkeurig de inlichtingen geweest zijn, welke de
personen, op bladz. 560 v. h. M. T. vermeld, aan Gen. W. gegeven
hebben, kan beoordeeld worden daaruit, dat zij medegedeeld'hadden
de rivier Boea, tusschen Kadjang en Sindjai gelegen, alleen bij laas