195 water doorwaadbaar was; terwijl, in geen der rapporten van den kolonne-kominandant of van den Fleer Bakkers, die rivier ook maar genoemd wordt, en dat, de Kalimeme en de Limbang alleen uitge zonderd, geene der rivieren, die op dien tocht door die kolonne moes ten overgetrokken worden, door hare hooge ligging, invloed van eb en vloed ondervindenterwijl bovendien onze troepen op een zeer grooten afstand van Kadjang gebleven zijn. Wanneer Gen. W. nu beweert, dat hetgeen ik omtrent de bekendheid van het te doorloopen terrein mededeel, niet juist is, z. a. hij op de reeds hierboven aan gehaalde bladz. 560 v. h. M. T. doet, dan zou met nog meer recht beweerd kunnen worden,, dat de meening van den schrijver der //Bij drage," op bladz. 579 v. h. M. T. verkondigd, dat de le expeditie geheel onbekend was met Boni, zonder schets van het terrein, waarop oorlog gevoerd moest worden, zonder gids, zoodat men eene verken ning moest makenom het naar de hoofdplaats leidende pad op te zoeken, onjuist te noemen is; want bij die expeditie was de Heer de Perez, die reeds in Boni geweest was, tegenwoordig, alsook ver scheidene inlandsche zendelingen, die met het land niet onbekend wa ren. Maar neen, eene zoodanige bewering zoude met net billijkheids gevoel niet overeen te brengen zijn en is dat ook, bij het samen stellen mijner geschiedenis, bij mij niet opgekomen. Gen. W. leze nog maals, wat ik dienaangaande op bladz. 363 van mijn IIe deel schreef en houde mij ten goede, dat ik tegen zijue uitspraak, omtrent de be kendheid van het terrein bij den tocht van Boelekomba naar Sindjai protesteer en volhoud, dat het door mij geschrevene de juiste vermel ding van den toemaligen toestand is. Toen ik het verlies der onzen, bij het nemen van Sindjai geleden, opgaf te bestaan uit een Europeesch fuselier, die gesneuveld was, wist ik zeer goed, dat die man afgemaakt was, terwijl hij afgedwaald of achtergebleven was. Dat hij dronken zoude geweest zijn, z. a. op bladz. 561 v. h. M. T. vermeld wordt, is mij noch uit het journaal, noch uit eenig ander stuk gebleken. Ik gaf daar ter plaatse alleen op de verliezen, welke wij dien dag hadden en zal toch wel het woord sneuvelen de eigenaardige uitdrukking zijn, wanneer een ten volle ge wapend soldaat door 's vijands staal omgebracht is. Op bladz. 128 van mijn IIe deel verhaal ik, dat op den 4lletl en 5den December alles werd in gereedheid gebrachtom van Badjoa naar Palakka te marcheeren en geeft dat Gen. W. op bladz. 562 v. h. M. T. aanleiding de vraag te stellen, of Boni dan weggecijferd'was Het waarom dier vraag lust mij niet te onderzoeken. Zij wordt trouwens

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 202