199 Van waar had nu overste Kellermann de kennis op dat oogen- bljk vóór het binnenrukken der hoofdplaats van het bestaan eener moshee binnen Boni De last aan luitenant Stijman en aan majoor Belle, die met eene kompagnie van den hoofdtroep Boni binnentrok met het bepaalde bevel om de moshee enz. te verbrauden, zal toch wel niet van den kommandant der voorhoede, maar van den Opperbevelhebber zijn uitgegaan. Hieruit blijkt dus, dat ook deze met het bestaan dier moskee moet bekend geweest zijn. Maar dat is een getuige en er wordt wel eens aangenomen //een getuirre, geen getuige." Ook heb ik meer; meu leze slechts verder. Gen. W. verklaart geheel in strijd met de waarheid den navol genden volzin, welke op bladz. 290 van mijn Ie deel voorkomt: //Den volgenden morgen ten 6 ure, kregen de marine-landings divisie en eene kompagnie van het 10e bataillon infanterie, aan wel ke troepen een officier van de genie en eenige sappeurs toegevoegd werden, bevel om Boni andermaal binnen te rukken en den tempel, die den vorigen dag door het bijgeloof der inlandsche soldaten ge spaard was gebleven, te vernielen." Ziet hier wat daaromtrent de luitenant ter zee le klasse, kommandant der marine-landingsdivisie W. K. Van Gennep in zijn rapport omtrent de verrichtingen van die divisie schrijft: //Bivcuackeerden dien nacht (van 21 Eebruari op 1 Maart) onder den blooten hemel en 's morgens ten 6 uur ontvingen den last, om in Boni te trekken, om aldaar den tempel te gaan verbranden, welke uit bijgeloof der inlandsche soldaten den vorigen dag gespaard was gebleven. //Ondersteund door eene kompagnie van het 10e bataillon infante rie en een officier van de genie met eenige sappeurs trok de 2e di visie, waarbij ik mij zelf, alsmede de luitenant-adjudant S. A. Boos voegde, Boni binnen, verbrandde zooveel mogelijk den tempel, welke behalve het dak grootendeels uit steen bestond, alsmede nog een 20tal verder liggende huizen, zonder iets van den vijand gewaar te worden." Er is hier dus ten tweeden male sprake van een last om de mis- sigiet te verbranden en vermits de luitenant-kolonel Kellermann in zijn rapport omtrent deze laatste lastgeving niets zegt, is het m. i. ontegenzeggelijk, dat die moet zijn uitgegaan van het hoofdkwar tier, d. i. van den Opperbevelhebber zeiven. Waar ben ik nu hier in strijd met de waarheid? Ik heb geen redenen gehad, na die beide rapporten in hun onder-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 206