205
lijking te willen maken tusschen het blokkeeren van een vijandelijk
land en het doelloos verbranden van verlaten kampongs. Het eerste
is eene daad geheel en al in overeenstemming met het oorlogsrecnt
liet- andere is daar volkomen in strijd mede. En wanneer Gen. W.
op die vergelijking, op bladz. 570 v. h. M. T. gemaakt, onmiddel
lijk laat volgen de bewering dat de bedreigingom de kampongs
in de asch te leggenzeer dikwijls voldoende wasom de bevol
king van geheele landstreken tot onderwerping te brengendan kan
de aandachtige lezer daarin niets anders gevonden hebben dan eene
tegenstrijdigheid met 's Generaals vroeger ontwikkelde denkbeelden,
omtrent het meer wreede der blokkadedaar die uitkomst toch het
bewijs levert, dat die bevolking veel minder op het verbranden ha-
rer woningendan wel op eene blokkade gesteld was. Die gemaakte
verEreliikinsr saat overigens nog in een ander opzicht mank, want er
is hier geen sprake van verdedigde of zelfs maar van bewoonde
maar van geheel verlaten kampongswaarin geen schijn van ver
zet was.
Ook wepsch ik hier nog bij te voegendat ik in mijn werk geen
afkeuring heb doen hooren over de bedreiging van den heer Bakkers
om Paloppo in brand te schieten, niet omdat dit feit tot het tijd
perk der 2e Bonische expeditie behoort, zooals Gen. W. mij zeer
onheusch toedicht; maar omdat de uitvoering van die bedreiging in
de gegeven omstandigheden feitelijk onmogelijk was, men leze het
daarover door mij aangeteekende op bladz. 271 van mijn IIe deel,
alsook de noot aan den voet van die bladzijde voorkomendezoo
dat, ofschoon die daad van bedreiging tegen het volkenrecht in-
druischtede woorden van den Hoogleeraar Dahn over dergelijke
gebeurtenissen: nDie Androliuny war wohl nur eine SchrecJcniss
hier hunne toepassing vinden kunnen en eene afkeuring over eene
ijdele bedreiging m. i. geen raison d'etre had. Ware dat dreigen
door uitvoering gevolgd, dan zoude die daad niet alleen afkeurens
waardig, maar geheel en al onverantwoordelijk geweest zijn en twij
fel ik niet, of de Heer Bakkers, welke meening Gen. W. ook van
hem koestertzoude zich wel bedacht hebbenwanneer de Loehoere-
zen het er op aan hadden laten komenen de bedreiging uitvoer
baar zoude geweest zijn.
Ik heb nu nog de vestiging te Badjoa te bespreken. Lang zal
ik niet zijn. Vroeger reeds heb ik, en ik geloof voldoende, betoogd,
dat eene vestiging binnen Boni niet alleen mogelijk, maar zelfs meer
aan te prijzen ware geweest dan het bouwen van een fort te Badjoa, dat
tl O O O