207 En dat stuk is medeonderteekend door den Heer Walesou Ik mag hier ter plaatse niet weerhouden, dat de instruction, èn voor den Gouverneinents-commissaris èn voor den Opperbevelhebber, niet in alle gevallen voorzagen. Dat zal wel eene leemte zijn èn blijven bij het geven van bevelen tot het uitvoeren van handelingen, welke aan zoo een tal van wisselvalligheden onderworpen zijn, als het oorlog voeren is. Ontwijfelbaar, van een beperkt militair standpunt ge zien, ware het wellicht verkieslijk, den bevelhebber eener expedi- tionnaire macht geene bevelen te geven. Eene tweeledige opvatting zoude daardoor voorkomen worden, terwijl dan ook niet gedacht zoude kunnen worden aan peremptoire orders, waarvan niet afge weken kan worden. Maar, rijst de vraag, zoude zoo een gemis aan bevelen in het belang der groote maatschappij zijn, waarvan het leger slechts een onderdeel uitmaakt? Zou de toestand van den bevelheb ber wel benijdenswaardig wezen, wanneer hem het resultaat, hetwelk de staatkunde van zijne krijgsverrichtingen verwacht, onbekend ge bleven is Dan vooral zon hij, bij het geringste insucces, blootstaan aan de hatelijkste aantijgingen; omdat hij, door niets gebonden, eenig en alleen aansprakelijk voor de behaalde uitkomsten zoude zijn. Er moeten dus voorschriften gegeven worden, om hem tot leiddraad te strekken, omtrent hetgeen met de wapens in de hand bereikt moet worden. Hij zal voorlichting behoeven, om hem het doel te toonen van eene zoo ge wichtige onderneming, als de oorlog is. De uitvoering blijft evenwel aan hem, krijgskundige. En hoewel de krijgsoperatiën als van zelfs onder geschikt aan het staatkundig doel zijn, zoo zullen die voorlichtingen, instructiën, of hoe ook die leiddraad moge genoemd worden, hem nim mer de handen in zooverre kunnen binden, om bij onvoorziene om standigheden, zooals die zich te Boni hebben voorgedaan, van dien leiddraad niet te mogen afwijken. En juist hierin zal zich het beleid der bevelhebbers in haar geheele licht kunnen vertoouen. Ik geef gewonnen ik toonde het in mijn werk reeds aan dat tuchtiging van en vestiging in de landstreek, die beoorloogd moest worden, reeds bevelen zijn, welke eene tegenstrijdigheid is zich bevatten maar vooral toen afgeweken werd van de orders der regeering, om eene strook lands aan de Tjenrana-rivier in bezit te nemen en men eene nederzetting in de kroonlanden beoogde, toen had, na de bestraffing der hoofdplaats, de tuchtiging als volvoerd moeten beschouwd wordeD. En wanneer bij die gematigdheid de voorgenomen vestiging, in stede van te Badjoa, binnen Boni ware geschied, dan ware het einddoel van den krijg niet gecompromitteerd geworden, dewijl dan onze krijgs-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 214