208
macht bewaard ware gebleven van'de vreesselijke bezoekingen, die
haar zoo wreed geteisterd en tot den terugtocht gedwongen hebben.
Bij herlezing van de //Bijdrage" bemerk ik, dat mij nog overblijft
te vermelden, dat ik de mededeeling, als zoude de overste Kellermann
van plan geweest zijn op den lö^en Februari 1859 den tocht naar Boni
voorttezetten, uit de particuliere papieren van een der deelgenooteu
aan dien tocht geput heb. Die bijzonderheid moge nu onnauwkeurig
zijn, het tegendeel van de verzekering van Gen. W., dat hij dien
overste niet teruggeroepen heeft, (bladz. 572 v. h. M. T.) is afte-
leiden uit de verklaring, op bladz. 425 v. h. M. T. voorkomende, dat
hij, kol. W., na inmiddels het kommando der expeditie te hebben
oveigenomen, dat werk (het openkappen van een weg door de maïs
velden) dadelijk en voor goed liet staken. Maar wanneer de schrijver
der //Bijdrage" het aan Kellermann toegeschreven voornemen, om toen
den tocht naar Boni voorttezetten, met den naam van Don Quichotterie
bestempelt, dan is aan zijn geheugen ontgaan, dat hij op bladz. 392
en 393 v. h. M. T. betoogd heeft, dat het nemen van de hoofdplaats
na de onbeteekenende verdediging van Badjoa door den vijand ge
voerd, (bladz. 389 v. h. M. T.) met een Bataillon Infanterie en eene
sectie 3-jjgU!> mogelijk was en hij het voorstel daartoe aan generaal
Steinmetz heeft gedaan. Niemand zal bij het lezen van dat voorstel
den schrijver der //Bijdrage voor een Don Quichot hebben aange
zien maar juist daarom mag ook het voornemenden luitenant-
kolonel Kellermann ten rechte of onrechte toegeschreven, niet voor
dwaas uitgekreten worden. Kellermann had niet één maar anderhalf
bataillon infanterie onder zijne bevelen, de sterkte aan geschut was
gelijk aan die bij de macht, waarmede Kolonel W. op Boni dacht
los te gaan, maar had hij bovendien nog twee pelotons kavallerie en
eene kompagnie sappeurs ter zijner beschikking. Zijne macht was
dus veel grooter, waarbij bovendien niet uit het oog mag verloren
worden, dat na de onbeteehenencle verdediging van Badjoa het moreel
onzer vijanden niet zooveel geleden zal hebben, als op den 19«n( na
dat zij reeds herhaalde malen met onze soldaten in aanraking waren
gekomen en daarbij steeds het onderspit hadden gedolven.
Ik volg den schrijver der //Bijdrage" niet in zijne vergelijkingen
van de D met de 2<= Bonische expeditie. De lezer, die mijn werk
met aandacht gelezen heeft, zal beamen, dat ik voldoende heb doen
uitkomen, wat de 2<= boven de le voorhad. Dat ik daarbij èn voor
de waardigheid van Gen. W. èn voor de mijne de mij toegeworpen
kwalificatie van //aanbidder van het succes" (bladz. 582 v. h. M. T.)