209 onbeantwoord laat, zal hoop ik, een iegelijk mijner lezers begrij pelijk zijn. Ik heb nu met de //Bijdrage" afgehandeld en voor goed. Mocht de schrijver, naar aanleiding van het een of ander in deze beantwoor ding voorkomende, andermaal de pen opvatten, zal ik zijne mededee- lingen, wanneer zij //Bijdragen tot de geschiedenis" zullen zijn, met genoegen volgen. Beantwoorden zal ik ze evenwel niet, omdat ik de punten van verschil genoegzaam toegelicht meenen ik niet eene kostbare plaats in het Militair Tijdschrift wil innemen, ten koste van meer nuttige bladvullingen. Alvorens nu aan de uitspraak van mijne krijgsmakkers overtelaten, ia hoeverre de bewering van Gen. W., dat aan het Ie deel van mijn werk niet veel geschiedkundige waarde kan toegekend worden, een recht vaardig oordeel mag heeten, wensch ik hen medetedeelen eenige fragmenten van een brief, welken de gepensionneerde majoor G. Steek, die bij beide expedition als stafofficier aanwezig was, niet aan mij, maar aan den uitgever van mijn boek schref. Ik voeg hier nog bij, dat ik majoor Steek weinig en slechts kort in dienstbetrekking gekend heb, en hij dus geene aanleiding hoegenaamd had, mij te ver- schoonen of te sparen, vooral nietnu het er op aankwamzijn ge vraagd oordeel aan den man, die zich met de uitgave belast had, medetedeelen. //Darmstadt den lsten Januari 1873. //Mijn waarde vriend //Kort voor mijn vertrek naar Bohemen ontving ik het eerste deel Bonische expeditie met uwe goede letteren van 6e. December; ik heb toen het werk mede op reis genomen, gelezen en gedeeltelijk her lezen en wil U, aangezien gij op mijn oordeel gesteld schijnt te zijn, hetzelve gaarne mededeelen. //Wanneer men over dit werk een algemeen oordeel velt, zoo kan zulks slechts gunstig zijn; want het geheel getuigt enz. (ik ga hier en ook verder eenige volzinnen voorbij het stuit mij tegen de borst eigen lof te verkondigen). //Daarbij heeft zich de schrijver doorgaans op het goede stand punt van geschiedschrijver gesteld en meestal zijnen lof en blaam onpartijdig uitgedeeld; dat enz //Wat mij verwonderd heeft bij het lezen van dit boek en wat tevens van een énorme tact van den schrijver getuigtik zou haast willen zeggen van certain esprit cCécrire Vhistoire, is het volgende: //In het geheele werk dat, zooals de schrijver opgeeft, uit zoo

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 216