14
bij ons toe fe passen zijn en slechts onvolkomen het rloel bereiken
vele jongelingen, die geen graad willen noch kunnen aannemen, gedra
gen zich woed en doen al hun best om zich te onderrichten, louter
o O
uit liefde tot plicht. Zij zouden oproerigen en luiaards worden om
het gevaar te ontgaan van eene bevordering, waarmede zij niet gediend
zijn. Wij zijn er dus toe gebracht, de middelen op te sporen om het
het grootst getal bekwame jongelieden te bewegen bevordering te ver
langen. Deze middelen zijn gemakkelijk aan te geven. Men be
hoort zoo luidt het het prestige van den graad te verhoogen
zonder merkbaar de lasten te verzwarendie er het deel van zijn.
Maar zoodoende redeneert men in een cirkel, die het hart van de
quaestie zelve raakt, en wij zullen hare oplossing eerst vinden, als
wij zullen hebben onderzocht, wat er te doen valt, buiten de keus van
bekwame sujetten, tot vorming van een korps onderofficieren, die zoo
volkomen mooglijk beantwoorden aan de hun toevertrouwde taak.
Dit vraagstuk is zoo ingewikkeld, dat het uwe commissie onmoog-
lijk geweest is zich onderling te verstaau, zelfs omtrent de richting,
waarin men de oplossing moest zoeken. Een lid van de commissie
oordeelde, dat men de ontwikkeling van den korpsgeest der onder-
officiereu moest aanvuren; hij zag daarin een kiem van eensgezindheid,
van goede verstandhouding -en van edelen wedijver, die hen tot wer
ken zou drijven en in hunne eigene oogen verheffen. Maar de
korpsgeest, dat volle neefje van het chauvinismeis een tweesnijdend
zwaard, dat, slecht bestuurd, de verderfelijkste gevolgen kan hebben.
Onderworpen aan een goeden invloed, bezield door de schoone lens
der oude ridders: noblesse obligekan hij werkelijk een machtige
prikkel worden en tot ontwikkeling van verstand en de zedelijkheid
der jongelingen aansporen, maar als hij zich de borst opblaast en
zegt: ndaar zijn er geen zooals wijwordt hij een oorkussen voor
luiheid, dat spoedig het korps, waarvan hij zich meester heeft gemaakt,
verkleint en verlaagt. Wij zouden, zonder zeer ver te zoeken, treu
rige voorbeelden tot staving van deze bewering kunnen aanhalen.
Andere leden der commissie, meenende, dat het onderricht zelfver
trouwen geeft en dat zelfvertrouwen eerbied inboezemt, en dus uit
gaande van beginsel, dat wie het doel wil, de middelen wil, verlang
den, dat men veel meer tijd zou wijden aan het onderricht der on
derofficieren en den schooltijd verlengen, ten einde grondiger te kun
nen studeeren en al de takken van den dienst onuitwischbaar in het
hoofd te prenten. Zij gingen van dit zeer juiste gezichtspunt uit,
dat wat men grondig geleerd, zelfs eenigszins gevijld en overgevijld,