zelfverloocheningniet te verwarren met karakterloosheid-, zelfverloo chening is de overwinning van het ware besef van algemeen belang op de kracht der gemoedsaandoeningen van het oogenblik, karakter- loosheid is de overwinning van het vuig eigenbelang op het eergevoel. Trochu heeft zijn ontslag niet willen vragen. Hij kon dat niet doen. Want op den militair rusten, behalve zijne maatschappelijke plich ten nog moreele plichten. Aan die moreele plichten moest ook Trochu gehoorzamen. Wat zoude het Fransche volk, wat het leger voorna melijk, van den man gezegd hebben, die in 1867 den moed had, in een publiek geschrift de gebreken van het leger aan de natie bekend te maken, wanneer hij, in den gevaarvolleu toestand waarin Frankrijk Verkeerde, niet den moed had om, trots alle hem in den weggelegde hinderpalen, de aan hem toevertrouwde stad tot het uiterste te ver dedigen en zoodoende te toonen, dat hij in staat was, hetgeen hij door woorden had betoogd, door zijne daden te bevestigen? Het vragen van ontslag zoude dan volgens Trochu zeiven een lafhartige daad zijn geweest. Men moet met het beoordeelen van dergelijke handelingen zeer voor zichtig zijn; men moet haar niet te spoedig veroordeelen. De mili tair is door zijne eigenaardige betrekking aan regelen van eer onder worpen, die in de burgermaatschappij vreemd mogen klinken, maar, zoolang het leger aan zijne schooue bestemming voldoen moetniet weg te cijferen ziju. Hij die deze regelen niet in acht neemt, kan te recht, hoe kundig en verstandig hij overigens moge wezen, niet langer in dat leger blijven. Zijne positie is dan onhoudbaar geworden. Na den 2^n December was Parijs voor Frankrijk verloren. Wel behaalden de Fransche legers van het zuidennoorden en oosten door de groote krachtsinspanning die zij ten toon spreidden den groot sten roem; wel omkranste de Generaal Chanzj, als bevelhebber van het'tweede Loire-leger, ziju naam met een van dapperheid en kunde saamgevlochten eerekroon, toen hij op zijn terugtocht langs de Loire met zijne geïmproviseerde legerbende twee Duitsche legerkorpsen in bedwang hield; wel zette de Generaal Faidherbeaan het hoofd van een leger dat door Gambetta op 90000 man geschat werd, maar wer kelijk niet meer dan 38000 man telde, waarvan er slechts 14000 strijdbare manschappen waren, den vijand schaakmatdoor steeds met een ontembare energie zijne operatiëu zoo te leiden, dat hij de ver sterkte plaatsen in het noorden van Frankrijk als steunpunten daar van aannam; wel gaf de Generaal Bourbaki, wiens dapperheid en 242

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 249