282 De burger acht boven zich alleen de wet, en die is door hem zeiven gemaakt; en al heeft hij feitelijk meestal door zijne maatschap pelijke positie ook meerderen, wier bevelen hij gehoorzaamt, zoo wordt hij daartoe niet gedwongenten minste niet anders, dan door eigen belang. Anders bij den militair, die in omstandigheden komt, waar het niet onmiddellijk en stipt opvolgen van gegeven bevelen hoogst gevaarlijk kan worden, zoodat het bevel van den superieur voor den mindere even zwaar moet wegenals eenig artikel der wet. Het moet alle tucht ondermijnenen doet dit ook, als de citoyen-fuselier den citoyen-géneral op advocaten-wijzedes noods door middel van advocaten, het recht mag betwisten, een of ander bevel te geven, en daarin rede kan vinden tot ongehoorzaamheid. Men zal mij tegenwerpendat zoodoende de mindere tegenover den meerdere weerloos wordt, en dus elk oogenblik blootstaat aan mishandeling. Dat is in zekeren zin waar, maar men bedenke, dat boven verreweg de meeste chefs hoogere superieuren geplaatst zijn, wier taak het is, hiertegen te waken, en te strenger, wanneer onrecht niet kan gekeerd worden door eene geoorloofde oppositie, maar al leen door het rechtsgevoel van den superieur. Brengen wij in de militaire maatschappij het aristocratisch beginsel volkomen in praktijk, zoo geldt ook voor den superieur in de eerste plaats de leus//no blesse obligeUit de grootere macht vloeien grootere verpligtin- gen voort. Het is lafzijne macht te misbruiken tegenover weer- loozenwelnu, lafheid is zeker eene ondeugd, onbestaanbaar bij den militair. Dus: misbruik van gezag moet onbekwaam maken, gezag te voeren. Niet geheel ten onrechte zal men het eene ongerijmdheid noemen, in eenen democratischen staat het aristocratische beginsel, al is het ook op een klein gedeelte des volks, toe te passen. De ongerijmdheid ligt echter dieper, namelijk daarin, dat een leger, een lichaam, bestemd, het recht van den materieel sterkste uit te oefenen, welks middelen zijn: dooden en vernielen, nog eene plaats vindt in welken staat ooken vooral in eenen staat met eene liberale, democratische regeering. Het tijdstip is echter nog niet aaangebrokenwaarop men het leger zal kunnen missen. Komen wij eens zoover, dat de oorlog onmogelijk wordt, zoo is onze eerste plicht, het leger af te schaffen], en zooveel intellectuëele en lichamelijke krachten productief te maken voor andere belangen. Zoolang een leger echter noodzakelijk is, is het ook evenzeer onze

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 289